Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
geland aan de Longtering toegeschreven; welke berekening de Schrijver nog te gering acht. Zij wordt aldaar grootendeels aan het luchtgestel toegekend. Hoe de Schrijver, wanneer hij deszelfs werking onder drie verschillende punten brengt, de door gemoedsaandoeningen veroorzaakte neerslagtigheid (bl. 11) van den geest hiertoe rekent, is moeijelijk te verklaren. Verder eene ongelukkige ligchaamsvorming, welke voornamelijk in een' buitengewoon engen bouw der borst bestaat, waardoor de noodige ruimte voor de inademing verloren gaat. Dit gebrek wordt vooral in fabrijksteden opgemerkt. Ook schrijft Dr. ramadge deze misvorming bij vrouwen aan den vorm harer kleeding toe, waardoor zij de bevallige omtrekken van het ligchaam, zoo als de hand der natuur dezelve daarstelde, in eene hoekige wespengedaante schijnen te willen veranderen! (bl. 16.) Het zijn belangrijke punten, die de Schrijver aanwijst, bij welker uiteenzetting hij evenwel de noodige orde verzuimt, waardoor alles eenigzins bont door elkander staat. Ofschoon de Schrijver geene strenge orde heeft willen in acht nemen, is het geheel iets anders, de natuur in een' zekeren stelselmatigen vorm te willen wringen en met orde aan het ziekbed werkzaam te zijn. Logisch denken heeft aan het ziekbed even zulk eene ordelijke opvolging der handelingen ten gevolge, als zij vooraf ordelijk overdacht zijn. Doch van vele dezer dingen willen de zoogenoemde Practici niets weten. De lezing van zimmermann over de Ervaring zoude denzulken zeer nuttig wezen. In het tweede Hoofdstuk zal hij de oorzaken nagaan. Verkoudheid wordt in het gemeen voor eene der meest gewone en werkzame oorzaken der Longtering gehouden; desniettemin houdt de Schrijver zich overtuigd, dat, in vele gevallen, de ware en werkzame oorzaak in aanwezig zijnde verborgene knobbels in de longen is te zoeken (bl. 18.) Het verschil over de mogelijkheid van besmetting door overdraging laten wij onbeslist, maar | |
[pagina 57]
| |
prijzen zijne voorzigtigheid, wanneer hij de afzondering der teringachtigen van gezonde menschen aanraadt (bl. 21.) Wanneer de Schrijver in het derde Hoofdstuk over de natuurkundige teekenen dezer ziekte handelt, ware eene meer volledige en naauwkeurige beschrijving der toevallen wenschelijk geweest: men zal toch des te beter in de verhoeding en herstelling eener ziekte slagen, naarmate men met haar tot in de kleinste bijzonderheden meer bekend is. De veranderingen der bewerktuiging na den dood te onderzoeken, is het onderwerp van het vierde Hoofdstuk. Men leest op eenige plaatsen infularische ligchamen; dit moet wezen insularische, eiland- of groepvormige ligchamen. Bl. 34, voor wonden leze men wanden. Nog komt er deze uitdrukking voor, bl. 40: ‘herhaalde onderzoekingen hebben mij geleerd, dat men knobbels menigvuldiger in de zenuwmiddelpunten bij kinderen dan bij volwassenen ontmoet.’ Dat de darmscheels-, longpijps- en halsklieren het meest aan knobbelvorming onderhevig zijn, zal men den Schrijver gereedelijk toestemmen; dat deze ontaardingen vooral bij klier- en kropzeerachtige kinderen voorkomen, behoeft bijna geen betoog; maar wat de zenuwmiddelpunten? (ganglia?) betreft, deze uitdrukking van den Schrijver mag men bijna onverstaanbaar noemen. - Hoezeer ook over het algemeen dit Hoofdstuk veel wetenswaardigs bevat over de veranderingen, welke de longen bij de knobbeltering ondergaan, schieten echter deze ontleedkundige nasporingen, vooral wat orde duidelijkheid en juistheid betreft, verre te kort bij den arbeid van twee hoogstverdienstelijke landgenooten, de Hoogleeraren schroeder van der kolk en a.a. sebastian. Ofschoon deze Hoogleeraren in gevoelen omtrent eenige, zelfs belangrijke punten verschillen, heeft dit verschil geen' invloed op de waarde van elks werk, en lijdt daardoor de naauwkeurige ontleedkundige nasporing van het gebrek niet. Uit de ondervinding is ons een gezegde van van der kolk zeer juist voorge- | |
[pagina 58]
| |
komen: dat het niet doelmatig is, wanneer men den oorsprong en den aard der knobbels wil onderzoeken, deze anders dan in lijken van aan tering overledenen na te sporenGa naar voetnoot(*). Vooral bevelen zich de nasporingen van sebastian aan door de duidelijkheid der voordragt en de geleidelijke orde, waarin alles ontwikkeld wordt, met eene bondige wijze van redeneren, waarbij de bescheidenheid steeds op den voorgrond staatGa naar voetnoot(†). Wat dus het ontleedkundig gedeelte betreft, heeft ons land door deze mededeeling, bij het reeds voorhandene, geene groote aanwinst gedaan. Laat ons nu onderzoeken, of de Schrijver voor het vervolg beter aan de verwachting zal beantwoorden der genen, wie hij eene tot dusverre min gekende, min beproefde geneeswijze wil voorstellen, waarbij zij met gelukkiger uitkomst, dan tot dusverre heeft plaats gehad, zich mogen vleijen. Het opschrift zijner Verhandeling doet groote dingen verwachten! Het voorkomen van ziekten is bij den Schrijver hoofddoel; daaraan wordt Hoofdstuk V besteed. Tot de voorbehoedingsmiddelen brengt Dr. ramadge een' versterkenden leefregel (met omzigtigheid aan te wenden: wie hier met vleesch en portwijn wil slagen, slaat den bal mis) en dagelijksche beweging in | |
[pagina 59]
| |
de vrije lucht, plaatsverandering, zeereizen, loopen en rijden, ook het schoppen (anders gezegd schommelen); met één woord, alle die oefeningen, waardoor de longen door een' ruimen toevloed van lucht uitgezet, en de beweging en uitwaseming tevens bevorderd worden. Waarom wordt hier niet van het zingen en hardop lezen gesproken? De Schrijver had ook wel een afkeurend woord over het dansen, vooral in de groote wereld, mogen zeggen. Omtrent deze dusgenoemde voorbehoedmiddelen worde vooral gematigdheid in acht genomen, en tevens daarbij het gestel des persoons geraadpleegd. Of de luiheid van het zwijn hetzelve juist daarom voor de knobbelontwikkeling te vatbaarder maakt, en of de scrofula van scrofaGa naar voetnoot(*) (varken) moet afgeleid worden, blijve voor rekening van den Schrijver. Bij harddravers, renpaarden en jagthonden, die de Schrijver als voorbeelden tegen de knobbelvorming aanhaalt, kunnen zich niet wel knobbels ontwikkelen, want de luchtcellen dezer dieren worden dikwijls vernietigd door uitstorting van plastische lympha in dezelve, waaruit ontaarding (hepatisatio) volgt. Wat het varken te weinig doet, moeten zij te veel doen. Al wederom le juste milieu! - De medegedeelde ziektegevallen zijn lezenswaardig, maar bewijzen niet alles, wat zij moeten bewijzen. Tot het zesde Hoofdstuk genaderd, komen wij tot het voor velen belangrijkste gedeelte van het werk, de behandeling der Longtering. Het zij ons dus vergund, de aandacht nog iets uitvoeriger hierbij te bepalen, al ware het slechts om zoo wel Artsen als leeken tegen eene onvoorwaardelijke aanwending van des Schrijvers geneeswijze te waarschuwen. | |
[pagina 60]
| |
Heerscht door het geheele werk een niet zeer heldere geest, deze is vooral blijkbaar in dit Hoofdstuk. ‘Er bestaan slechts tweederlei wijzen, op welke wij hopen mogen deze ziekte te zullen genezen; de eene is, dat wij dezelve langdurig maken; de andere, dat wij zoodanige gedeelten der longen, die voor het binnentreden der lucht toegankelijk zijn, kunstmatig verwijderen. In het eerste geval trachten wij elk lijden van het gestel weg te nemen,’ enz. Men moet hier meer des Schrijvers gevoelen raden, dan dat men het duidelijk bevatten kan. De behandeling van den Heer ramadge komt nu op het volgende neder. Vooral bij de ontwikkeling der ziekte eene voorzigtige ontstekingwerende geneeswijze, kleine doelmatige aderlatingen en na dezelve soms bloedzuigers. Dit alles is zeer juist, maar was reeds vóór Dr. ramadge bekend en in gebruik. Verder, de hem eigene inademingskuur (inhalation), en wel met het doel, dat de vrije uitstrooming der lucht uit de longen vertraagd worde, in hetwelk de geneeskracht der inademing voor het grootste gedeelte bestaat. Door de voortgezette inademing moeten de longen in zoodanig eenen graad uitgezet worden, dat de wanden (beter dan vlakten) van ontstane holligheden in aanraking (appositio) gebragt worden. Het is derhalve hier eene meer werktuigelijke geneeswijze: dit blijkt ook, dewijl Dr. ramadge aan de in te ademen stof weinig of geene bijzondere waarde hecht. Het valt niet te ontkennen, dat de stelling van den Schrijver op eenigen grond rust, en dat door de natuur volbragte genezingen daarheen wijzen, dat op zulk eene wijs genezing mogelijk kan worden. Wij zien echter vele genezingen door de natuur volbrengen, waar evenwel de kunst tot dusverre nog niet in staat is geraakt de natuur na te bootsen. Het schijnt gemakkelijk, door lange inademingen, de wanden der longen door drukking bijeen te brengen; maar om dezelve in aanraking te houden, zoodat de gevormde holligheden, gelijk de Schrij- | |
[pagina 61]
| |
ver dit zelf uitdrukt, als per primam intentionem genezen!... Men veroordeele de voorgestelde geneeswijze niet; men beproeve haar met voorzigtigheid! Eene algemeene kan zij nimmer worden, en andere wijzen van behandeling zullen steeds nog te passe komen. De beoordeeling en veroordeeling van tot dusverre gebruikelijke geneesmiddelen, bl. 95-107, moet men beschouwen naar des Schrijvers geest van vooringenomenheid met zijne methode. Wij zouden onder anderen in staat zijn, hem duchtig te wederleggen, wanneer hij magtspreukig zegt, bl. 105: ‘Een melkdieet echter, ofschoon dit zoo algemeen wordt aanbevolen, verwerp ik geheel en al.’ Zeker, eenen zinkingstoestand brengt zij niet aan (bl. 106); maar Rec. zag er eenen reeds hopeloozen lijder door genezen. Wij raden alzoo voorzigtigheid aan bij het opvolgen van vele raadgevingen des Schrijvers; onder anderen wanneer hij zegt: ‘Mij op deze waarnemingen verlatende, bekommer ik mij ook slechts weinig daarom, wanneer zich bij de longtering eene zinkingachtige ontsteking vertoont; want ik weet zeker, dat zij langzamerhand alle toevallen der eerste ziekte zal opheffen.’ Terwijl men verder leest, bl. 84: ‘Men begrijpt gemakkelijk, dat men er eer de voorkeur aan geven moet, de uitzetting der longen door zekere kunstmiddelen te bewerken, dan zich op het onzekere ontstaan eener zinking te verlaten.’ En nu verwacht elk, dat de Schrijver zijne aangeprezene geneeswijze door zijne dertien ziektegevallen staven zal: dit toch zoude, gelijk men zegt, de beste proef op de som wezen. De 1ste, 2de, 4de, 5de dier gevallen zijn van eenen geheel anderen aard, dan zij behoorden te wezen. In het 3de geval schijnt de genezing niet duurzaam geweest te zijn, indien zij al eerst is bewerkt geworden. Het 6de geval was geene tering. Het 7de en 8ste bevat voorbeelden van van zelve genezene longteringen. De Schrijver erkent het 11de ook als zoodanig. Ook het 12de kan hieronder gerangschikt worden. Moeten zulke gevallen tot schande der Geneeskunde verstrekken? Welk een rede- | |
[pagina 62]
| |
neertrant! Strijkt Dr. ramadge hier niet een vonnis over zichzelven? Het 9de is wederom van geheel anderen aard, en in het 10de schermt de Schrijver zeer in den wind. Slechts het 13de geval en een brief zouden dan dadelijk voor de geneeswijze van Dr. ramadge pleiten. Maar, wat zeggen dergelijke ziekteverhalen? Discht de Heer boube van Auch niet dergelijke brieven ter aanprijzing van zijnen Rob antigoutteux op?... Een brief van eenen Geneesheer zegt, ‘dat alle voorslagen van Dr. ramadge getrouw opgevolgd zijn, en, hoe ook het geval mag eindigen, (!....) de kuurmethode heeft meer nut aangebragt,’ enz. Beter ware het in allen gevalle geweest, dat Dr. ramadge zijne waarnemingen op eene andere wijze ter algemeene kennis had gebragt. Zijne Verhandeling (het zij zoo) verdiene de aandacht der Geneeskundigen, maar niet langs den weg, dien hij heeft ingeslagen. Hij heeft voor het gewone publiek onverstaanbaar gesproken, en den wetenschappelijken Geneesheer in geenen deele voldaan. De ziektegeschiedenissen missen bijna alles, waardoor eene bijzondere schets zich onderscheiden moet. Zoo schetsten boerhaave en f. hoffmann niet, en nog heden zoude onze Doctor betere voorbeelden bij andral, schmidmann en broussais aantreffen. Na het schrijven onzer beoordeeling kregen wij er twee in handen; eene in de Salzburger Zeitung,Ga naar voetnoot(*) en eene in de Bibliotheek, door hufeland en osannGa naar voetnoot(†) uitgegeven: met genoegen zagen wij ook aldaar ons oordeel, ofschoon hier en daar uit een ander oogpunt, bevestigd. |
|