uit. Het onderwerp is tragisch genoeg, om als zoodanig dichterlijk behandeld te worden. De eenheid der niet zeer ingewikkelde handeling is hier wèl bewaard; de karakters der drie hoofdpersonen komen genoegzaam uit, en houden zich over 't geheel vrij wel staande: dat van juliana is door hare snoode veinzerij zeer hatelijk en afschuwelijk, en contrasteert hierdoor sterk met dat van mathilda. De taal van mathilda, (bl. 53, 4) waar zij hoofdzakelijk zegt, dat zij, als zij' struensee missen moet, als een dwingeland regeren zal, is, hoewel tragisch, misschien in haar, zoo als zij zich voor het overige vertoont, wat al te sterk. De daarop volgende evenwel van struensee, (bl. 56, 7) waar hij zijne drift voor mathilda, als fatalistisch onwederstaanbaar, bepleiten wil, is nog sterker en inderdaad afzigtig, zoodat het misschien voorzigtiger ware geweest, dit zoo niet voor te stellen: mathilda verdient hier nog medelijden; voor struensee gaat dit grootendeels verloren. Waardiger is, over het geheel, zijne taal, toen hij gevallen is, (bl. 74, 5) en godsdienstiger, dan men uit het overige verwachten zou, zoodat de scheldwoorden, waarmede dezelve eindigt, hiertegen eenigzins zonderling en gemeen afsteken. Waardig is ook de taal van mathilda, (bl. 78) die hem vermaant, nog ‘op den rand van 't graf zijne valsche wijsbegeerte af te staan, en als Christen te sterven:’ alleen zou men misschien mogen vragen, of het natuurlijk en waarschijnlijk is, dat men in die woelige oogenblikken van het laatste tooneel, waarop men gereed staat beide weg te slepen, hun nog toelaat zoo veel met elkander te spreken. De zedelijke leering, door de Hofdame van eyben ten slotte uitgesproken, is naar het onderwerp niet ongepast aangebragt, maar had wel wat krachtiger kunnen zijn. Bij
kleine bijzonderheden willen wij thans niet stilstaan, en proeven aanvoeren zal niet noodig zijn, daar des Schrijvers manier genoeg bekend is. Hier en daar zou men de voorstelling levendiger, den bouw der perioden minder stijf, meer gemakkelijk en ongedwongen, de versificatie vloeijender kunnen wenschen; ofschoon het stuk, voor het overige, ook ten aanzien der poëzij, zijne verdiensten heeft, waardoor het zich aanbeveelt.