nimmer zoo onbeleefd waren, om een' dichter, hij mogt ook mistasten en versieren zoo veel hij wilde, openlijk tegen te spreken. Men begreep echter, dat het wel zoo gemakkelijk voor een' zeemensch zou zijn, wanneer hij vinnen had en een' visch- of geschubden staart, in plaats van voeten, die in de zee van weinig dienst kunnen zijn.
Ook schijnt het, dat, schoon die inwoners der zee zulk een' staart hadden, zij niettemin zich ook op aarde konden bewegen, en greep deze halfslachtigheid niet bij de grootere Goden plaats. Neptunus was geen in de zee geborene, en was dus, even als alle andere welgemaakte aardmenschen, met een paar beenen voorzien. Doch de Tritons, proteus en alle overige mindere Zeegoden waren echte Meermannen, even zoo als de Sirenen en Nereïden meestal voor ware Meerminnen te houden zijn. Beider aantal was bij de Romeinen uiterst groot; de vruchtbare geest van den Dichter schiep alle visschen tot menschelijke gedaanten om; zijne levendige verbeelding deed hem in klippen, bijzonder in blinde klippen en in maalstroomen, niet dan Meerminnen zien. Ook de aardmenschen werden dikwijls, in dringend gevaar of wegens hunne misdrijven, in zeemenschen veranderd, b.v. ino, palaemon, enz. Daarenboven zou er eene weide geweest zijn kort bij zee, waarvan het gras vermogend was om menschen in Meermannen te veranderen. Glaucus, die zulks het eerst ontdekte, at er van, en werd sedert eene Zeegodheid, nadat hij zich gereinigd, negenmaal een zeker formulier opgezegd en zich in den stroom van honderd rivieren gebaad had. Men ziet, dat er destijds gelegenheid was om Meerman te worden, waarvan sedert, zoo het schijnt, het geheim verloren ging; ook de weide is misschien eene prooi der golven geworden.
De schoone scheherazade spelde haren doorluchtigen gemaal in een der duizend-en-een verhalen soortgelijke sprookjes op de mouw. Echter, zegt ze, kan geen aardmensch een meermensch worden, ten zij een zijner ouders uit het meervolk afstamt. Thans, geloof ik, is de kans geheel verkeken.
Evenwel vond dit bijgeloof ook nog later, zelfs in ons land, voedsel. In 1430 zagen (volgens eenparige getuigenis van al onze kronijken) eenige Edammer melkmeisjes, na regenachtig weder door de Purmer varende, eene Meermin, aan lager wal geraakt, in den modder vastkleven. Men haalde