Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe aardbeving in Calabrië in 1783.(Overgenomen uit: p. colletta, Storia del Reame di Napoli dal 1734 sino al 1825.Ga naar voetnoot(*))
Den 5 Februarij 1783 (des Woensdags,) bijna één uur na den middag, gevoelde men eene aardbeving in dat gedeelte van Calabrië, dat begrensd wordt door de rivieren Gallico en Mitrarno, door de bergen Jeio, Sagra, Caulone en den oever der Tyrreensche zee, tusschen de beide genoemde rivieren besloten. Deze landstreek wordt Piana (de Vlakte) geheeten, omdat het land aan den voet der laatste Apennijnen zich in eene vlakte van achtentwintig Italiaansche mijlen lengte uitstrekt, die achttien mijlen breed is. De dreuning duurde honderd sekonden en werd tot aan Otranto, Palermo Lipari en de andere (voormalige) Aeolische eilanden gevoeld, minder in Puglia en in Terra-di-Lavoro, volstrekt niet in de stad Napels en in de Abruzzi. In de bedoelde Vlakte vond men honderd negen steden en dorpen, bewoond door honderd zesenzestigduizend inwoners, en in minder dan twee minuten gingen al deze plaatsen te gronde, terwijl daarbij tweeëndertigduizend menschen om het leven kwamen van beiderlei kunne en van elken leeftijd; rijken en aanzienlijken meer, | |
[pagina 78]
| |
dan armen of geringen; want geene magt was in staat, om het plotselinge verderf te ontwijken. De grond der Vlakte, bestaande uit granietsteen, waar de grondslagen van het gebergte zich uitstrekken, of uit onderscheidene aardsoorten, die door de wateren worden afgevoerd, welke van de Apennijnen afvloeijen, verschilt op onderscheidene plaatsen in vastheid, hardheid, gewigt en gedaante. Vandaar, dat, welke ook de oorzaken van deze aardbeving waren, volgens den een' vulcanische, volgens den ander electrische, de beweging zich op verschillende wijzen deed gevoelen en hier vertikaal, elders horizontaal was, soms eene schudding geleek, dan een plotselinge slag scheen, of ook gelijk was aan de beweging van eene draaikolk. Men merkte onderscheidene, zelfs lijnregt tegenstrijdige oorzaken en wijzen der verwoesting op; het eene gedeelte van eene stad of van een huis was ingestort, het andere in de hoogte geworpen; boomen, tot aan de toppen in den grond gezonken, zag men naast anderen, die ontworteld en omvergeworpen waren; een' berg, die zich geopend had en half aan de regter-, half aan de linkerzijde van zijne vroegere ligging was heengevallen, terwijl zijne kruin in de door de scheiding veroorzaakte vallei was verdwenen. Men zag sommige heuvels in vlakten verkeeren, anderen in eene diepte wegzinken, en de gebouwen, die er op stonden, met dezelve verdwijnen, meestal in eenen puinhoop veranderd, maar somtijds ook ongeschonden blijvende, zoodat zelfs de slaap der bewoners niet werd gestoord. Elders maakte de gespleten bodem afgronden, en bijna naast deze verhief hij zich tot kleine hoogten. Het water, hetzij in kommen verzameld, hetzij stroomende, veranderde van loop en gedaante; de rivieren vloeiden zamen tot meren, of breidden zich uit tot moerassen, of verdwenen en braken als nieuwe stroomen tusschen nieuwe steilten weder te voorschijn, en bedekten, door niets in hunne vaart belet, de vruchtbaarste streken. Niets bleef zijne oude gedaante behouden: de landerijen, de steden, de wegen, de kenmerkende bijzonderheden der plaatsen waren verdwenen, zoodat de inwoners versuft rondliepen, als in een vreemd en woest land. Één enkel oogenblik vernielde zóó vele werken der menschen en der natuur, in den loop der eeuwen voortgebragt, en misschien hier of daar rivieren of rotsen, zoo oud als de wereld. De Vlakte was dus het middelpunt der eerste aardbeving; maar, ten gevolge | |
[pagina 79]
| |
van de beschrevene gedaante van den grond, zag men sommige streken, die van dat middelpunt verre verwijderd waren, meer verwoest, dan de meer nabijgelegene. Omstreeks middernacht van denzelfden dag gevoelde men andermaal eene schudding, insgelijks hevig, maar minder verderfelijk dan de eerste, omdat de menschen, verwittigd van het gevaar en reeds van huis en schuilplaats beroofd, ontsteld en ontrust, elk nieuw verschijnsel opmerkten. Alleen de prachtige steden Messina en Reggio en de geheele streek van Sicilië, die Valdemone wordt genoemd, leden van dezen tweeden schok meer, dan van den eersten. Messina was in dat jaar nog niet geheel hersteld van de verwoesting der aardbeving in 1744, zoodat paleizen en muren, vroeger reeds geschokt, thans alle instortten, en oude en nieuwe puinhoopen zich opeenstapelden. De schokken duurden voort, woelden dezelfde streken om, en bragten dikwijls voorwerpen en menschen weder te voorschijn, die eenige dagen vroeger onder de verwoesting begraven waren. De hooge bergketen van de Apennijnen en de groote bergen, waarop Nicotera en Monteleone liggen, boden langen tijd weêrstand; men zag er de gebouwen gespleten, maar niet ingestort, en de grond werd wel geschokt, maar niet verwoest. Maar den 28 Maart van hetzelfde jaar, ten twee ure des nachts, hoorde men een dof gedruisch, als van een' vollen en verlengden donderslag, en terstond daarop bespeurde men eene geweldige aardbeving tusschen de kapen Vaticano, Suvero, Stilo, Colonna, ten minste 1200 vierkante mijlen in het rond; en dit was nog slechts het middelpunt der beweging, daar zij zich mededeelde aan de verste grenzen van Calabrië, en door het geheele rijk en in Sïcilië gevoeld werd. Zij duurde negentig sekonden en kostte aan meer dan tweeduizend menschen het leven; zeventien steden werden, even als de honderdennegen plaatsen der Vlakte, geheel vernield; eenentwintig anderen werden gedeeltelijk verwoest, gedeeltelijk in bouwvalligen staat gebragt; meer dan honderd kleine dorpen werden tot puinhoopen gemaakt of verzwolgen, en dat, wat den eenen dag nog was staande gebleven, stortte den volgenden in, daar de schokken, altijd hevig en verwoestende, tot aan Augustus van dat jaar, en dus zeven maanden, bleven voortduren: een oneindige tijd, omdat hij bij sekonden werd afgemeten! Deze aardbevingen gingen vergezeld van stormen, orka- | |
[pagina 80]
| |
nen, uitbarstingen der vulcanen, branden, stortregens en bliksems; al de krachten der natuur waren in beweging; het was, alsof hare banden waren verbroken, en de laatste der dagen was verschenen. In den nacht van den 5 Februarij, terwijl de aarde schudde, brak de beweging der lucht de bovenste gedeelten der gebouwen af en wierp dezelve naar beneden; van een' klokkentoren in Messina werd de top afgerukt; een oude toren in Radicena werd van zijne grondslagen neêrgesmeten, en een stuk daarvan (zoo groot, dat er een gedeelte van den trap in wordt gevonden) staat nog op de plaats, waar het terneder viel, en wordt als eene merkwaardigheid aan den vreemdeling gewezen: vele daken of uitstekende punten vielen niet op de puinhoopen der gebouwen, waartoe ze behoorden, maar, door den geweldigen wind opgenomen, stortten zij op groote afstanden neêr. De zee tusschen Charybdis en Scilla en de kusten van Reggio en Messina, vele ellen hoog opgestuwd, overstroomde de oevers, en sleepte, in hare bedding terugkeerende, kudden en menschen mede. Zoo stierven er bijna tweeduizend alleen uit de stad Scilla, die zich op het strand of in schuitjes bevonden, om de gevaren, die hen op het land bedreigden, te ontgaan; de eerste overheidspersoon van de stad, die zich onder dezen bevond, verdween in een oogenblik, en noch zijne bedienden, noch zijne bloedverwanten, noch de beloften van groote belooningen konden zijn lijk doen wedervinden, om het de eer der begrafenis te bewijzen. De Etna en de Stromboli wierpen meer dan gewoonlijk lava en andere stoffen uit; onheilen, waarop men weinig acht sloeg, omdat zij veel geringer waren, dan de anderen, die men ondervond. De Vesuvius bleef in rust. Ergere branden, dan die der vuurspuwende bergen, werden door de gevolgen der aardbeving veroorzaakt; want bij het instorten der gebouwen ontvlamden de balken, die in het vuur nedervielen, en de vlammen, door den wind verspreid, ontstaken zulk eenen geweldigen gloed, dat het vuren schenen, die uit den schoot der aarde oprezen; vanwaar het valsche gerucht van onderaardsche ontbrandingen ontstond, te meer, omdat men een gedruisch, als van donder, somtijds de aardbevingen hoorde voorafgaan, somtijds vergezellen, maar het nog meer op zichzelve en vreeselijk luide vernam. De hemel, nu eens bewolkt, dan helder, regenachtig of afwisselend, gaf geen enkel teeken eener aanstaande beweging; wat op den eenen | |
[pagina 81]
| |
dag een voorteeken scheen te zijn, dat miste op eenen volgenden, en men gaf gedurig andere op,tot dat men bemerkte, dat de aardbevingen onder elke gesteldheid des hemels plaats hadden. Een nieuw onheil vertoonde zich; een digte nevel, die het licht des daags verduisterde en de donkerheid van den nacht verdikte, pijnlijk voor de oogen, moeijelijk voor de ademhaling, stinkend, onbewegelijk, die de lucht van Calabrië meer dan twintig dagen bezwaarde, en die oorzaak werd van zwaarmoedigheid, ziekte, aamborstigheid bij menschen en dieren. Ik begin een nog treuriger verhaal, de ellende der bewoners. Bij den eersten schok op den 5 Februarij kwamen allen, die in de Vlakte binnen hunne woningen waren, om, behalve degenen, die op eene kommervolle wijze het leven behielden onder toevallige afschutsels van balken of andere stukken, die bij het vallen eenige ruimte insperden; gelukkigen, indien zij bij tijds werden uitgegraven, maar allerrampzaligsten, indien zij van honger moesten sterven. Zij, die bij toeval zich onder den blooten hemel bevonden, bleven gespaard, en ook deze nog niet allen, daar sommigen in de afgronden werden medegesleept, die zich voor hunne voeten openden, anderen door de terugspoelende golven werden medegerukt, weder anderen door de brokken van gebouwen werden getroffen, die door den stormwind waren opgenomen. Dé ongelukkigsten waren misschien de overblijvenden, die hunne woningen verwoest, en vrouw, kinderen en ouders onder het puin begraven zagen. En daar ik zelf, eenige jaren later, met de ooggetuigen der gebeurtenissen en met mannen en vrouwen heb gesproken, die uit de puinhoopen waren gered, zoo zal ik de gemoedsgesteldheid der menschen en de zedelijke verschijnselen bij de aardbeving van Calabrië evenzeer kunnen beschrijven, als ik tot dusverre (eene gemakkelijker taak) de natuurlijke heb kunnen doen. Bij den eersten schok wekte geen teeken op de aarde of aan den hemel vrees of argwaan; maar bij de voortdurende beweging en het gezigt der gapende afgronden overmeesterde de ontzetting alle harten, zoodat de menschen verschrikt en onbewegelijk bleven staan, het verstand stilstond, en zelfs de zucht naar zelfbehoud verdoofd scheen. Toen de denkkracht was teruggekeerd, was het eerste gevoel der geredden zekere blijdschap over een gedeeltelijk geluk, maar dat spoedig | |
[pagina 82]
| |
voorbijging, omdat zij dadelijk werd gevolgd door de gedachte aan de verwoeste woningen en de verlorene leden des huisgezins; en, bij het aanschouwen van zoo vele verschillende wijzen van sterven, bij de vrees, dat de laatste dag was aangebroken, kwelde hen nog het meest het denkbeeld, dat hunne bloedverwanten nog leefden onder de puinhoopen, zoodat zij, bij de onmogelijkheid om hulp toe te brengen, hopen moesten, (een ellendige en vreeselijke troost!) dat zij waren omgekomen. Hoe vele vaders of echtgenooten zag men rondom de puinhoopen zwerven, die hunne dierbaren bedekten, buiten staat om die stukken uit den weg te ruimen, vruchteloos aan de voorbijgangers hulp smeekende, en eindelijk wanhopig nacht en dag op die puinen nederzittende en zuchtende. Bij deze onmogelijkheid, om van menschen hulp te ontvangen, zocht men hoogeren bijstand, beloofde heilige gaven aan de altaren, en deed de gelofte van een leven van boete en berouw; de woensdag werd als een heilige dag in de week, en de 5 Februarij als een heilige dag in het jaar vastgesteld; en men hoopte, op die dagen, door vrijwillige boetedoeningen en plegtige kerkfeesten, den toorn van God te verzoenen. Maar het rampzaligste lot (met geene woorden te beschrijven, en door geen verstand schier te bevatten) was dat van hen, die, onder de puinen levende, met eene twijfelachtige en pijnigende hoop hulp verwachtten, en eerst de traagheid en vervolgens de hebzucht en de ondankbaarheid van hunne dierbaarste panden en vrienden bij zichzelve aanklaagden, en bij wie, wanneer zij, door honger en droesheid afgemat, begrip en geheugenis verloren en bezwijmden, de laatste gewaarwordingen toorn tegen hunne bloedverwanten en haat tegen het menschelijk geslacht waren. Velen werden door de liefderijke zorg der hunnen opgegraven, en sommigen door de aardbeving zelve, die, de vorige puinen wederom uiteenwerpende, hen aan het licht teruggaf. Toen al de lijken ontdekt waren, zag men, dat een vierdegedeelte van die ongelukkigen in het leven zou zijn gespaard, indien men vroeger hulp had kunnen toebrengen, en dat de mannen waren gestorven, bezig om zich uit de puinhoopen los te werken, maar de vrouwen met de handen het gelaat bedekkende of in wanhoop ze in heure haren slaande. Men zag ook moeders, die, onverschillig voor haar eigen lot, hare kinderen bedekten en met haar ligchaam boven dezelve als eenen boog hadden ge- | |
[pagina 83]
| |
maakt, of ook de armen naar hare liefdepanden uitstrekten, ofschoon zij, door de puinhoopen verhinderd, ze niet konden bereiken. Vele nieuwe bewijzen van de mannelijke stoutheid en vrouwelijke liefde kon men daar opzamelen. Een stervende zuigeling werd op den derden dag opgegraven en bleef in het leven. Eene zwangere vrouw bleef dertig uren onder de steenhoopen, en, toen door de teedere zorg van haren echtgenoot gered, werd zij na eenige dagen verlost van eenen zoon, met wien zij lang en gezond leefde. Toen men haar vroeg, waaraan zij onder de puinen had gedacht, antwoordde zij: ‘Ik verbeidde.’ Een meisje van elf jaren werd op den zesden dag gered en leefde nog, en een ander van zestien jaren, eloisa basili, bleef elf dagen onder de aarde, in hare armen een kind houdende, dat reeds op den vierden dag was gestorven, zoodat het op het oogenblik harer redding reeds verrot was; zij kon zich van het lijkje in hare armen niet ontdoen, omdat zij door de puinen vast was ingesloten, en had de dagen geteld naar een flaauw licht, dat tot in haar levend graf doordrong. Nog verwonderlijker was de duur des levens bij sommige dieren; twee muilezels leefden onder een' berg van puin, de een tweeëntwintig de ander drieëntwintig dagen; ook een veulen leefde tweeëntwintig dagen; twee varkens bleven gedurende tweeendertig dagen levend begraven. En deze dieren en menschen hadden bij hunne opgraving eene wezenloosheid en zwakheid, geene begeerte naar spijs, een' onleschbaren dorst, en eene bijna volslagene blindheid, de gewone uitwerkselen van een langdurig hongerlijden. Van de geredde menschen berstelden sommige tot vorige gezondheid en vrolijkheid; anderen bleven zwakkelijk en zwaarmoedig. De oorzaak van dit verschil was te zoeken in de bijzonderheid, of zij vóór het opgeven der hoop of na dien tijd waren gered. De jeugdige basili, hoewel in het huis van haren meester zorgvuldig behandeld, om de doorgestane ongelukken gezocht en bewonderd, opende gedurende den ganschen tijd van haar volgend leven hare lippen nimmer weder tot eenen lach. In het algemeen antwoordden zij, die opgegraven waren, wanneer men hun vroeg, wat zij in hunnen rampzaligen toestand hadden gedacht, datgene, wat ik boven heb verhaald, en allen eindigden met te zeggen: ‘Tot zoo verre herinner ik mij; toen ben ik ingeslapen.’ De meesten leefden niet lang; de bedrukte basili stierf in den ouderdom | |
[pagina 84]
| |
van nog geen vijfentwintig jaren; zij begeerde geenen echtgenoot, noch ook den nonnensluijer. Liefst was zij alleen, onder eenen boom gezeten, waar zij noch steden noch huizen zien kon, en, wanneer een kind haar naderde, wendde zij hare blikken elders heen. De hulp aan hen, die onder de puinen waren begraven, werd langzaam toegebragt; maar de oorzaak daarvan lag niet in onverschilligheid van naastbestaanden of van het volkwant bij de aardbevingen in Calabrië waren de menschen, gelijk bijna altijd, meer goed dan slecht; men merkte er eenigen op, diep bedorven en boosaardig, terwijl anderen de voorbeelden gaven van den edelsten en deugdzaamsten heldenmoed. Een rijk man liet de puinhoopen zijner woning wegruimen, en, toen hij zijn geld en andere bezittingen had gevonden, staakte hij het werk, ofschoon hij onder de ruïnen, misschien nog levende, zijn' oom, zijn' broeder en zijne gade liet. Twee broeders betwistten elkander het bezit van eene aanzienlijke erfenis, en waren, gelijk dit onder bloedverwanten meer gebeurt, elkander vijandig. Andrèa werd onder de puinen zijner woning begraven; vincenzo erfde het betwiste eigendom, maar hij gunde zich geen rust, was er alleen op bedacht, om zijnen broeder te redden, en was gelukkig genoeg, om hem nog levende van onder het puin te halen. Naauwelijks was de orde hersteld en waren de overheden weder op hunnen post, of de ondankbare andrea, doof voor alle voorstellen van schikking, hernieuwde het geding en - verloor het. Wilde ik alle voorbeelden van godsvrucht of woestheid, van erkentelijkheid of ondankbaarheid optellen, ik zou vele bladzijden kunnen vullen, om de reeds oude stelling te bewijzen, of dat de mensch het beste, of dat hij het slechtste van alle schepselen is. Maar de traagheid in de pogingen ter redding werd veroorzaakt door de zorg voor eigen behoud en door den schrik, die in de eerste dagen alle andere denkbeelden, alle andere gewaarwordingen verbande. Van woningen beroofd in de strengste wintermaand, blootgesteld aan onophoudelijke stortregens, windvlagen en stormen, ontbloot van leeftogt, die in de ingestorte kelders werd bewaard, zeldzaam bijgestaan door de naburige plaatsen, wier inwoners bevreesd waren, om levensmiddelen te brengen, waar de dood gedurig nabij was, besteedden allen tijd en geld en moeite, om ruwe loodsen op te rigten, en een weinig voedsel tot onderhoud des levens op te zoeken. | |
[pagina 85]
| |
De gedachte aan hunne nabestaanden was zwak en kwam in de tweede plaats. Alle deze rampen werden door gewoonte langzamerhand dragelijk; de loodsen, eerst ruw gemaakt, werden verbeterd en eindelijk zelfs fraai. De bewoners van ver verwijderde streken, aangelokt door de hoop op winst, bragten levensmiddelen en voorwerpen van gemak en weelde aan, en met het vergeten van schade en droefheid keerden de genietingen des levens, keerden liefde en huwelijken weder; de maatschappij herstelde zich, maar bleef toch in eenen veel minderen toestand. Het algemeene gevoel der eerste dagen was schrik geweest; met alle overige gewaarwordingen waren toen ook haat, hebzucht, wraakgierigheid uit den boezem verbannen, en, daar de misdaad hare spoorslagen miste, was het goddelooze gemeen in die oogenblikken vroom en godvruchtig geworden, behalve dat het van tijd tot tijd uitriep, wanneer het de grooten en aanzienlijken met gebogen en neêrgeslagen hoofd zag loopen: ‘Zoo zijn wij allen, aanzienlijke heeren en armen, toch gelijk!’ en daarbij eene boosaardige vreugde gevoelde, ligt te vergeven aan de vassalen van trotsche edellieden. Later kwamen de geringe burgers, de misdadigers en vroeger gevangenen, (want bij de vreeselijke aardbeving van 5 Februarij had een gevoel van menschelijkheid de kerkers ontsloten) om de puinhoopen te plunderen, de slecht bewaakte loodsen te bestelen, te rooven en te moorden, en het aantal der misdrijven werd groot. Anderen deden eene rijkelijke winst door het werk hunner handen, in het oprigten van hutten of wegruimen van puinhoopen of inkoopen van levensmiddelen in afgelegene plaatsen, zoodat vele rijke familiën arm werden, en nog meerdere tot plotselingen overvloed geraakten. Het huisraad en dergelijke bezittingen waren voor het grootste gedeelte vernield; de nieuwe loop der wateren nam aan dezen landerijen af en schonk ze weder aan anderen; de vruchtbaarste gronden werden onvruchtbaar; verre bloedverwanten van uitgestorvene familiën kregen onverwachte erfenissen; eene menigte van geschillen ontstonden, hier door het opeenstapelen van stukken land boven elkander, elders door andere oorzaken; geschillen, waarin het wetboek of het menschelijk verstand niet voorzien kon, en waardoor de bezittingen werden verdeeld en verminderd. Van den anderen kant, daar met de archiven de vroegere processen, en met de woningen papieren en | |
[pagina 86]
| |
documenten vernietigd waren, zoo hielden vroegere redenen van twist op, of konden althans niet vervolgd worden. De eigendommen werden derhalve evenzeer dooreengeworpen en geschokt als de aarde zelve, en die snelle, onverwachte omkeeringen der fortuin hadden eenen nadeeligen invloed op de zeden des volks. In Napels zelve waren de eerste tijdingen spoedig aangekomen, maar juist om dien spoed werden zij niet geloofd, en omdat de waarheden, die zij verkondigden, en die het menschelijk begrip te boven gingen, haar den schijn van leugens gaven. Nieuwe tijdingen, vlugtelingen, boden en brieven gaven vervolgens aan de regering de zekerheid van de maar al te wezenlijke rampen, en terstond werd er, voor zoo verre de menschelijke zwakheid iets tegen de oneindige krachten der natuur vermag, in den nood der ongelukkigen voorzien. Kleederen, levensmiddelen, geld, geneesheeren, handwerkslieden en architekten, vervolgens geleerden, oudheidkenners en schilders stroomden naar Calabrië; aan het hoofd van allen, als vertegenwoordiger van den Vorst, was de Maarschalk francesco pignatelli; eene Junta van magistraatspersonen nam het bestuur op zich; eene zoogenoemde heilige kas ontving de openbare en kerkelijke inkomsten en regelde de orde, en eene buitengewone belasting van een millioen en tweemaal honderdduizend dukaten werd door het rijk uitgeschreven, om de verwoeste provinciën bij te staan. Zoo poogde men den droevigen staat van zaken zoo veel mogelijk te verbeteren en te herstellen, toen in den zomer, door den stank der lijken, (die wel verbrand waren, maar niet alle, en dan nog te laat) door de uitwasemingen van moerassen, door ongezonde luchtgesteldheid, door gebrek, droef heid en lijden, zich in Calabrië eene epidemische ziekte vertoonde en verspreidde, die de rampen en het aantal der dooden onder deze bevolking nog vermeerderde. Zoo rampzalig ging dat jaar voorbij, en in het begin van 1784, toen de aarde zich weder gesloten had, de ziekte was verdwenen, de rampen gelenigd, of de gemoederen tot onderwerping in het ongeluk gestemd, ging men met zijne gedachten terug en berekende koelbloedig de geledene onheilen. In tien maanden waren tweehonderd steden en dorpen te gronde gegaan; op verschillende wijzen waren er zestigduizend Calabrezen omgekomen; en, wat de schade betreft, daar kunst | |
[pagina 87]
| |
noch verstand in staat waren om haar op te tellen, noemde men haar te regt onberekenbaar groot; het getal der geborenen was als gewoonlijk; tot groote verwondering waren er niet weinige huwelijken gesloten; vele en afgrijselijke misdaden waren er gepleegd, groote rampen geleden, en oneindig veel tranen geplengd. |
|