nig eigenlijke beoesening in hare geheele uitgestrektheid te beurt valt, dan dan het niet nuttig zoude zijn, het onderhavige werkje bij ons Publiek als 't ware in te leiden, opdat daardoor niet alleen alle Muzijkonderwijzers van het noodzakelijke, maar ook leerlingen en derzelver ouders, benevens alle liefhebbers en beoefenaars der Toonkunst, van het waarlijk nuttige, dat de aanschaffing en lezing van hetzelve voor hen kan hebben, mogen overtuigd worden.
In de Inleiding dan behandelt de Schrijver, op eene zeer oordeelkundige wijze, in vijf Afdeelingen, het navolgende: I. Het standpunt van den Onderwijzer. Dit wordt in eene beantwoording der vier vragen: wat beoogt - wat kan - wat behoort de Onderwijzer, en wat mag hij van zijn pogen hopen? zeer goed uiteengezet. II. Het standpunt van den Leerling. Na de beschouwing, hoedanig dit verschillend is bij elken leerling, besluit de Schrijver aldus: ‘Weshalve hier dan ook slechts die wenken zullen gegeven worden, welke aan geene verandering onderhevig zijn, en op elken toestand kunnen worden toegepast. Mijns inziens zijn deze wenken de zoodanige, welke de krachten der ziel opwekken en aanzetten; al het overige is slechts de vorm, waarin dezelve worden bevat, of maakt de wijzigingen uit, waardoor zij zich vertoonen.’ III. Hinderpalen van den kant des Onderwijzers. IV. Verrigtingen van den Onderwijzer. V. Hinderpalen van den kant des Leerlings. Ook deze laatste drie Afdeelingen zijn uitnemend goed behandeld, en, gedoogde het mijn bestek, ik zoude mij genoopt gevoelen, dezelve hier af te schrijven.
Voorts wordt het Onderwijs in twee opvolgende Hoofdstukken behandeld, die te zamen 10 paragraphen bevatten, als: § 1. Hoofddoel van het Muzijkonderwijs; uiteengezet in drie punten, en nog nader verklaard in drie onderafdeelingen. § 2. Trapswijze voortgang der ontwikkeling; met aantooning, hoe die in acht trappen moet plaats grijpen. § 3. Toepassing der bovenbedoelde voorschriften. § 4. Over den weg, welken men moet inslaan, naarmate de vorderingen, door den leerling gemaakt, dit vereischen. § 5. Inrigting der lessen. § 6. Zelfoefening. Ook in deze paragraaph vindt men weder een paar zinsneden, die der vermelding overwaardig zijn, en bijzonder van des Schrijvers schranderheid getuigen; te weten: ‘In elke andere kunst, waar een model of ander zigtbaar voorbeeld kan gegeven worden, valt het den leerling zeer