en belezenheid getuigen, uitgegeven heeft. Ref. althans heeft dezelve, vooral de eerste, met nieuw genoegen gelezen, en twijfelt niet, of dit zal ook bij anderen het geval zijn. Voor eene geheele en naauwkeurige critische beoordeeling van van alphen's dichttrant mogen zij dan al niet voldoende zijn; maar als welgestelde lofredenen, die vooral het schoone naar verdiensten doen uitkomen, zullen zij voorzeker kunnen gelden, en gaarne gelezen worden, gelijk zij met welgevallen gehoord zijn.
Doet men dus met Prof. clarisse eene welverdiende hulde aan de nagedachtenis van van alphen; men zal ook aan den in zijnen trant, tot aan zijnen dood toe, nuttig werkzamen Vader hazeu, bij de uitgave van deszelfs laatste werk op aarde, met den Zoon, den Predikant hazeu, hoogachtend gedenken, en daarbij het beste, dat deze uit dat onder dien titel gereedliggend werk uitgezocht, alsmede wat hij in eene voor- en narede uit deszelfs leven berigt heeft, met genoegen lezen. Geen hooge dichtervlugt of oorspronkelijkheid treft men hier aan; maar des Grijsaards bekenden godsdienstigen zin vindt men hier weder. Bij dit laatste werk eens ontslapenen zwijgt de Critiek, en legt Referent zijne pen neder, met den wensch, dat de nagedachtenis der beide bovengemelde Regtvaardigen nog lang geëerd, en hun werk in gevolgen weldadig moge zijn!