een kind ontvalt, peinsde hij over den verlaten toestand, tot welken hij zich verwezen zag, toen een fraai vlindertje met bonte wiekjes, dat uit den tuin van het Luxemburg gevlogen was, tot in de gevangenis doordrong.
Het gezigt van dit schitterend insekt wekte in zijn hart de verkwikkende denkbeelden aan het opene veld en de vrijheid op; hij stortte tranen, en riep uit: ‘Wat komt gij hier doen? Wat voert u tot den armen gevangene? Komt gij, zinnebeeld der ziel, die zich hemelwaarts rigt, mij waarschuwen, dat mijne ziel zich moet voorbereiden op het verlaten van dit vergankelijk ligchaam; of heeft welligt, terwijl gij in uwe vlugt verdwaald waart, een wreede vogel u tot in dit verblijf des jammers vervolgd? Haast u deze plaats te verlaten, waar verveling en gebrek aan lucht u zouden doen omkomen! Ik dank u voor uw bezoek; maar de vochtigheid van een gevangenhok kan u niet voegen, die gewoon zijt van bloemen en vrijheid te leven. Vertrek; vlieg naar de oorden, die u zagen geboren worden, - de oorden, die ik niet zal wederzien!’
Het vlindertje vloog nog steeds heen en weder, en vervulde voor eenige oogenblikken het verbrijzelde hart van den veroordeelde met zachten weemoed. - ‘Neen,’ sprak hij vervolgens met eene ontroerde stem, ‘ik zal die groene velden nimmer wederzien, die de getuigen mijner liefde en van mijn misdrijf waren! Jenny! jenny! Hoe zwaar drukt het mij op de borst! Uw naam is mij eene wroeging. Ik beminde u meer dan mijn leven, en ik heb u van het uwe beroofd! De jaloezij heeft mijne oogen verblind; dat monster, onverzadelijker dan de gierigheid, die slechts goud vordert, terwijl zij bloed eischt! - de jaloezij deed mijne hand den boezem doorstooten, waarop mijn hoofd en mijne reinste wenschen vroeger rustten! - Mijne regters waren onvermurwbaar; zij mogten mijnen vurigen en verbijsterden hartstogt niet in aanmerking nemen: mijn misdrijf was te tastbaar en te groot. Hun menschelijk hart moest kil blijven als het zwaard en beslissend als het wetboek; zij spraken dat woord over mij uit, dat in het niet gevormd is: de dood!’
De vlinder zag zich, terwijl zij tusschen de digte traliën van het venster der gevangenis wilde henendringen, om zich weder in de ruime lucht te baden, in de digt gewevene draden eener afzigtelijke spin gevangen, die op eene prooi loerde.