chelijk, en vorderde veel behendigheids. Nogtans, Gode zij dank, zij gelukte; beide de sleden bereikten den oever, en werden met veel moeite tegen het strand opgesleept.
Ter naauwernood hadden de reizigers tijd gehad, om, met dankbaarheid jegens God, te beseffen, dat zij gered waren, of dat gedeelte van het ijs, van hetwelk zij juist aan land gekomen waren, borst vaneen, en het water, van beneden over hetzelve heengeperst, overdekte het en begroef het in de diepte. In een oogenblik en als op een gegeven sein begon de geheele ijskorst, die, zoo ver het oog reikte, mijlen ver zich van den oever uitstrekte, te breken, en door geweldig groote golven overstelpt te worden. Het gezigt was ontzettend en had eene schrikbarende grootschheid. Magtige ijsvelden rezen uit het water, botsten tegen elkander en dompelden zich in de baren, met een geweld, dat niet te beschrijven is, en een gedruisch als dat van het losbranden der zwaarste batterijen geschut. De duisternis van den nacht, het loeijen van wind en zee, en het geklots der golven en ijsbrokken tegen de rotsen, vervulden de reizigers met aandoeningen van ontzetting en schrik, die hun bijna de spraak benamen. Zij stonden overstelpt van verbazing over hunne wonderdadige ontkoming, en zelfs de heidensche Esquimaux dankten God voor hun levensbehoud.
De Esquimaux begonnen nu een sneeuwen huis te bouwen, ongeveer dertig schreden van het strand; doch, alvorens zij hun werk nog voltooid hadden, bereikten de golven de plaats, waar men de sleden in veiligheid meende gebragt te hebben, en met moeite kon men beletten, dat zij door de zee weggespoeld werden.
Alvorens de reizigers hunne uit sneeuw gevormde woning binnentraden, konden zij zich niet onthouden nog eenmaal het gezigt naar de zee te wenden, die thans vrij van ijs was, en zagen met ijzing de zware golven, die als geweldige bergkasteelen voor den wind naar den oever gedreven werden, waar zij met donderend geluid op de rotsen braken en de lucht met schuim en spatwater vervulden. Vervolgens nam geheel het gezelschap het maal, en, na een avondgezang in de taal der Esquimaux gezongen te hebben, legde men zich omstreeks tien ure ter ruste.
In deze armzalige woning moesten de Zendelingen zeven dagen vertoeven, gedurende welke zij, door gebrek aan