Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van een togtje op de ijzerbaan van Mechelen naar Brussel. Door L. Rellstab.(Uit het Hoogduitsch.)
Daar tegenwoordig iedereen van ijzerwegen spreekt, daarnaar uitziet, en er zelfs ook wel van droomt; daar in Duitschland schier geene stad van eenige beduidenis is, die geene plans tot aanleg derzelven ter bane gebragt, aandeelen voorgeslagen, Commissiën benoemd heeft ter daarstelling of tot onderzoek; met één woord, daar de ijzerbaan meer op de baan des gespreks is, dan zelfs de baan der Komeet van halley: zoo meent steller dezes, ofschoon als een leek voor leeken schrijvende, eenig belang te wekken door een verslag zijner bevinding op een togtje per ijzerbaan, waartoe hij zich dezer dagen voornamelijk naar Antwerpen begaf. Zijne eerste vraag aldaar was dus naar het bureau des ijzerwegs. Want men betaalt, om op denzelven naar Brussel te komen, terstond zijne plaats te Antwerpen, hoewel de baan zelve eerst 6 lieues van daar, te Mechelen, begint. De bureaux der diligences verkoopen ook de biljetten voor den ijzerweg; hun rest naauwelijks eene andere station dan Mechelen, want wie wil nu nog het overige van den togt tot Brussel per gewonen wagen afleggen! De afstand van Mechelen naar Brussel bedraagt 5 lieues, d.i. 4 Brabandsche land-uren. Er zijn vierderlei prijzen. De hoogste, in de zoogenaamde berline, is 2½ fr,; de tweede, 1½ fr. Op beide plaatsen heeft men overdekte wagens met kussens; die in de berline is alleen wat eleganter dan in de diligence. De derde plaats, op den zoogenaamden char-à-bancs couvert, kost 1 fr., en wordt door de fatsoenlijke klassen het meeste gebruikt; men zit er op wagens, die geene kussens hebben, maar houten banken; | |
[pagina 37]
| |
doch, bij de geringe beweging des wagens en den korten duur des togts, is dit gemak ligtelijk te ontberen. Die wagens zijn met een ligt, maar tegen den regen genoegzaam beveiligend deksel van gewast linnen of zeildoek voorzien. Er zijn, op 5 banken, te zamen 25 plaatsen. De laagste plaats, eindelijk, kost ½ fr., maar is even zoo goed als de vorige; alleen is de wagen onbedekt. Deze wordt, wel is waar, door de geringere klasse bezet, maar, bij goed weêr, evenzeer ook door de hoogere. De prijzen zijn, in 't geheel, nog 50 percent lager, dan die onzer goedkoopste gewone reisgelegenheden van Berlijn naar Potsdam. Men legt den weg van Mechelen naar Brussel, naar omstandigheden, af in 30 à 35 minuten, dus per mijl in 10 minuten. Lezen wij de beschrijvingen onzer (Duitsche) harddraverijen, dan blijkt, dat de winner niet sneller de baan doorloopt. Ja, nog sneller kan de stoomwagen voortijlen! Immers de Elefant, die het sterkste stoomwerktuig heeft, heeft den weg met 1500 personen in 22 minuten afgelegd; en bovendien legt men onderweg nog eenmaal aan. Vraagt men: ‘Kan men bij dusdanige snelheid nog ademhalen?’ mijn antwoord is: Volmaakt wel. Bovendien kan men zich deswege, theoretisch, daardoor geruststellen, dat het eenerlei is, of men tegen den wind in rijdt, dan de wind tegen ons. Harde wind echter is nog merkelijker sneller dan de ijzerwegrid. Zeer heftige wind beneemt dus ook voor eenige oogenblikken den adem; en ditzelfde is het geval geweest, toen de Elefant den togt in 22 minuten deed; waarom dan ook, uit vrees voor onheil op de opene wagens, de vaart verminderd werd. Zoo als zij thans is, ontwaart men slechts eene ligte, niet ongevallige zuiging, die echter (ik wil dit niet tegenspreken) bij fellen tegenwind wel tot werkelijke onaangenaamheid kan opklimmen. Maar daarvoor heeft men ook de overdekte wagens, die alle bezwaar van dien aard afkeeren. Wie dus geen lust heeft, bestendig een' doek voor den mond te houden of zich om te keeren, of wie in den winter veelligt het springen der opperhuid wil vermijden, die bestede een halve frank meer, en rijde in een' char-à-bancs couvert. Om mijzelven eenig bepaald denkbeeld dier snelheid te vormen, mat ik, als 't ware, dezelve bij sekonden. Afgedeelde stukken land van ongeveer 15 schreden breedte, ter wederzijden van den weg, boden mij daartoe den besten maatstaf. Met elke sekonde verscheen een nieuw stuk; zoodat men, slag op slag, graan, stoppelen, grasland, tuingrond | |
[pagina 38]
| |
enz. zich zag afwisselen. Daarna volgden stukken van 6 a 7 voet: hierbij viel natuurlijk aan geen tellen te denken. Struiken, planten enz. aan den weg vormden te zamen eene wegsmeltende bonte streep. Voorwerpen, welke men nadert of van welke men zich verwijdert, worden, terwijl men er op staart, als in een punt des tijds duidelijker of onduidelijker. Eenige honderd schreden b.v. van ons af vertoont zich eene zwarte stip. 't Schijnt een menschelijk wezen. Bij de volgende sekonde onderscheidt men reeds ligchaamsdeelen - men ziet kleuren - alles is nu klaar; doch in het naaste oogenblik is 't ook weêr voorbij. Mechelen heeft eene zeer schoone hoofdkerk met hooge torens. Men ziet dit grootsche gebouw bij het afrijden digt voor zich, en onderscheidt al de enkele deelen en versieringen der rijke architectuur. Maar vestigt men zijne opmerking, voor eenige oogenblikken, op andere voorwerpen, telt men eenige stukken bouwland, praat men met zijn' buurman, en wil men dan weêr naar het reuzengevaarte omzien - weg is het; men zoekt het met het oog, en ontdekt het nog even aan den horizon, als eene blaauwe, nevelige massa tusschen ver verwijderd geboomte. Nog vijf minuten, en de geweldige toren is geheel verdwenen. - Een jagthond, die op de ijzerbaan kwam toeloopen, leverde een ander sterksprekend bewijs van die snelheid. Het beest zelf scheen er van verbaasd te staan, dat die zwarte trein van wagens hem zoo pijlsnel voorbijvloog. Hij stond een oogenblik stil, keerde zich om, en liep nu, blaffend, uit alle magt de wagens na, en, wel is waar, hij bereikte ze weder, ja haalde zelfs den voorsten wagen in, maar al hijgend en in den sterksten ren. Een paar minuten hield hij zoo den togt bij; maar toen verzwakten reeds zijne krachten; hij begon achter te blijven; men hitste hem aan; hij spande op nieuw zijne krachten tot het uiterste in, doch vruchteloos; hij bleef geheel achter, en was, eer eene minuut verliep, niet meer zigtbaar. - Eene andere vraag, die men gemeenlijk doet, betreft den aard en de mate der schudding, door den voortgang veroorzaakt. Velen wanen, dat dezelve de borst of de hoofdzenuwen zou aandoen, enz. Ik beantwoord zulks door de eenvoudige daadzaak, dat ik onder het rijden mijne brieventasch uithaalde, en daarin mijne aanteekeningen even gemakkelijk nederschreef, als zat ik voor mijn' lessenaar. Het op Engelsche veren zich wiegende, zorgvuldigst ingerigte rijtuig is nog eene onrustige zee, in | |
[pagina 39]
| |
vergelijking van de spiegelgladde baan des ijzerwegs. Alleen de eerste ruk, wanneer de machine begint te werken, gevoelt men sterk. Vervolgens bestaat de gansche beweging in eene zoo ligte trilling, dat het oor alleen onvrijwillig kennis van dezelve neemt, doordien men de slagen der machine hoort. Deze zijn echter alleen onaangenaam in den naasten wagen; en daarom volgen de wagens elkander dan ook in eene omgekeerde dan de gewone rangorde. Ook hier zijn de eersten de laatsten. De voorste wagens zijn de slechtste, zoo omdat daarin het geraas der machine, alsmede de schudding, het sterkst gevoeid, als ook, bij ongunstige windstreek, de rook en damp over dezelve heengaat, zoodat de kleederen met fijne kool- en slakkendeeltjes bestoven worden. De orde der wagens is deze: De wagen, waarop het stoomwerktuig is geplaatst, opent den trein: hier heeft de Conducteur zijne zitplaats; hij regelt alles, en bestuurt de machine. Van dezelve is niets te zien, en het geheel gelijkt naar eene op vier wielen geplaatste kast met eenige treden en zitplaatsen, en, even als de stoomvaartuigen, van eene ijzeren schoorsteenpijp in 't klein voorzien. Aan dezen wagen is een andere gehecht, voor de pakgoederen der reizigers (die echter vooralsnog weinig gebruikt wordt) en andere zaken, door middel van een' korten, zeer sterken ketting, die hem met de locomotive verbindt. Hierop volgen 5 à 6 onbedekte chars-à-bancs; daarna de overdekte; vervolgens de diligences, en eindelijk de berlines. Aan die alle zijn dikwijls nog eenige ledige wagens van de vier opgemelde soorten verbonden, om plaats voor nog al meerdere passagiers te hebben. Eenmaal wordt op dezen togt stilgehouden, bij Vilvoorden namelijk, waar men kan op- en afklimmen. Dit doen ophouden geschiedt daardoor, dat de kracht des stooms reeds een' geruimen tijd te voren verminderd wordt, tot dat men eindelijk als onmerkbaar stilstaat. Men verliest daardoor betrekkelijk veel tijds, en een stoomwagen op eene ijzerbaan kan dus slechts zelden pleisteren. Een plotseling doen stilstaan der wagens is onmogelijk, dewijl de ontzettende schok alles zou verbrijzelen. - Van de mogelijkheid en het gevaar der ontmoeting van twee wagens kan hier vooralsnog geene sprake zijn, dewijl er slechts één spoorweg is, op welken de togt door dezelfde wagens heen en weêr volbragt wordt. Twee afzonderlijke spoorwegen echter, waar die bestaan, maken elke botsing evenzeer onmogelijk. - De in- | |
[pagina 40]
| |
rigting der baan zelve is zeer eenvoudig: een vastgeslagen weg, zoo veel mogelijk regt, maar toch eenige bogten toelatende, waarop zich twee evenwijdige ijzeren sporen bevinden. De wagenwielen zijn zoo ingekeept of uitgehoold, dat zij juist op de buiten- en binnenzijde der sporen passen, maar niet overgrijpen, gelijk bij vroegeren aanleg van ijzerwegen plaats vond. De maat der zwaarte, waarop de snelheid der vaart berekend is, is mij niet juist bekend; wel weet ik, dat telkens 2 à 300 personen te gelijk vervoerd worden. Zulks heeft dagelijks 10 à 12 maal plaats, te weten 5 à 6 maal heen en weder. Gemiddeld reizen dus dagelijks ongeveer 2000 menschen op deze wijze van Brussel naar Mechelen af en aan. Voorheen bedroeg zulks naauwelijks het tiende deel. Alweder een bewijs, dat het bestaande niet ten grondslag bij dusdanigen aanleg kan gelegd worden, maar dat door den aanleg zelven eerst zulk een resultaat geboren wordt.Ga naar voetnoot(*) - Deze ijzerweg ligt omtrent een kwartier uurs van den gewonen weg af. Hij wordt echter van 6 of 8 andere wegen doorsneden, die met slagboomen zijn afgesloten, welke in de tusschentijden, dat de stoomwagen niet passeert, voor de vrije gemeenschap openstaan, wanneer de sporen gedekt worden tegen alle beschadiging door overrijdende rijtuigen enz. Aan elk dezer wegen staat een man in eene soort van uniform, of althans met eenig onderscheidend teeken, wiens geweer in een' grooten bezem bestaat, dien hij schoudert, terwijl de wagens voorbijrijden. Deze man is belast met het openen en sluiten der slagboomen, zoodra de naderende stoomwagen zeker bepaald aangewezen punt bereikt heeft. Alsdan mag niets meer den weg passeren. Aan beide zijden is dezelve voorts door vrij diepe groeven of kuilen ingesloten, opdat geen vee uit aangrenzende weiden denzelven te digt zou naderen; want zoo b.v. een ferme os os (dom) genoeg ware, om den stoomwagen in den weg te treden, zoo wierd hij ongetwijfeld door denzelven oogenblikkelijk ter neêrgeslagen en verbrijzeld, maar kon ook den trein veelligt een zwaar onheil beloopen. Men moet dus der ijzerbaan niet te na komen! - Vraagt men eindelijk: ‘Waar vangt zij aan, en waar neemt zij een einde? Reikt zij tot in de stad, of niet?’ | |
[pagina 41]
| |
Zij begint een half kwartier van de poort van Mechelen, zijwaarts van die stad, en eindigt even digt aan de poort van Brussel. Maar aan beide deze punten staan wagens gereed, om, voor hoogstens een halve frank, de passagiers naar hun logement te vervoeren. Om, ten besluite, nog eene kieine vergelijking daar te stellen tusschen de snelheid van beide soorten van rijtuigen, behoef ik slechts te vermelden, dat er meer tijds verliep, met in een omnibus van de Brusselsche poort tot aan het logement op de Plâce royale te komen, dan ik besteed had tot den ganschen weg van Mechelen naar Brussel. |
|