Hulde, aan de letterkundige verdiensten van Mr. Jacobus Scheltema toegebragt, door Jan Kops, Hoogleeraar te Utrecht. Te Utrecht, bij van Paddenburg en Comp. 1836. In gr. 8vo. 40 Bl. f :-50.
Redevoering, uitgesproken door Mr. H.O. Feith, bij de viering van het vijftigjarig bestaan der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, door het Departement Groningen, enz. Te Groningen, bij J. Oomkens en R.J. Schierbeek. 1836. In gr. 8vo. 74 Bl.
Redevoering over den gouden tijd van Nederland, door F.H. Batenburg, Conrector der Latijnsche Scholen te Middelburg. 's Gravenhage, bij S. de Visser. 1835. In gr. 8vo. 49 Bl. f :-50.
Deze drie verdienstelijke Redevoeringen, alle gehouden door en voor Leden der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, voegen wij in onze beoordeeling zamen.
De eerste is eene waardige hulde aan den beroemden scheltema, wiens veelzijdige verdiensten behoorlijk in het licht worden gezet; wiens veelvuldige schriften, met korte opgaaf van den kenschetsenden inhoud, worden opgesomd, en wiens beeld, als beoefenaar van Nederlands geschiedenis, oudheden en letterkunde, ons als voor oogen gesteld wordt.
Welgeslaagd is ook de Redevoering van Mr.
h.o. feith, waarin hij vooral betoogde, dat de Maatschappij, die door
nieuwenhuyzen gesticht is, niet alleen tot de beschaving der Natie, maar ook tot de ontwikkeling der menschheid zelve leidt, ja tot de geschiedenis dezer laatste behoort. De welsprekende en krachtige Redevoering wordt opgevolgd door lezenswaardige aanteekeningen, en het geheel besloten met eenige tafelliedjes door Mr.
a. modderman, die in den echten geest gedicht en voor de gelegenheid ongemeen geschikt zijn, doch die fraaijer en keuriger zouden wezen, indien de opsteller zich geene vrijheden had veroorloofd, als b.v. op bl. 66:
Schuim' bokaal, en:
Als mēn niet onder 't zingen drinkt.