behoefde zulks ook niet, en gaarne erkent Rec., dat de Heer van buren schele eene aardige en goed volgehoudene romantische vinding met deze waarheid verbonden heeft. De karakters der hoofdpersonen, waaronder waarlijk edele, zijn wèl bewaard; de uitkomsten, ofschoon gelukkig genoeg om altijd waarschijnlijk te wezen, zijn hier en daar verrassend; de stijl is levendig, op sommige plaatsen zelfs wat hoogdravend, ofschoon minder dan dien van de Magdalena, en wij gelooven, dat dit werk door velen met genoegen gelezen zal worden. Op détails, den smaak der motto's, die eene vreemde soort van inhoudsopgave zijn, en wat dies meer zij, wil Rec. thans geene breedvoerige aanmerkingen maken; maar hij mag zijn leedwezen niet verbergen, dat een Nederlandsch Schrijver, die zich op de zamenstelling van vaderlandsche Romans toelegt, - 't welk hij hem, vooral na deze tweede proeve, niet ontraadt, - zich zoo grovelijk tegen de eerste regelen der Nederduitsche taal, zoo wel wat het geslacht en de verbuiging der naamwoorden, als de vervoeging der werkwoorden betreft, bezondigt, als hier onophoudelijk geschiedt, om nu van nieuw gesmede woorden, als gegrijsde soldaten, blikvolle verachting, ontvlugtiging enz. enz., niets meer te zeggen. Dit alles kan toch bij geene mogelijkheid tot de drukfeilen behooren, welke de lezer verzocht wordt te verontschuldigen. Blijft de Schrijver, volgens zijn oogmerk, het eenmaal ingeslagen pad volgen, hij zal dan, zoo hij het beneden zich mogt achten zijne moedertaal behoorlijk te leeren schrijven, een' of anderen vriendelijken Corrector dienen te zoeken, die zijne bladen overziet, om ze van deze hinderlijke fouten te zuiveren. Immers geen' openbaar' Schrijver staat het vrij, in zulk een haveloos gewaad voor het Publiek op te treden.