| |
Orion, Ode, traduite de P. Nieuwland, par Auguste Clavareau, et dédiée à Monsieur Alph. de la Martine. Amsterdam, ten Brink et de Vries. 1836. 12mo. 35 p. f :-30.
Petits Poëmes à l'usage de la Jeunesse Hollandaise, traduits de Feith, Immerzeel, Lulofs, Pétronille Moens, Nierstrasz, De Visser, Warnsinck,
| |
| |
Wiselius, par A. Clavareau. La Haye, S. de Visser. 1836. 12mo. 105 p. f :-60.
La Fiancée d'Abydos, Poëme en deux Chants, traduit de Lord Byron, par A. Clavareau. Maestricht, F. Bury-Lefebvre. 1836. 12mo. 93 p.
Ziet hier wederom drie proeven, dat de Heer clavareau de dichterlijke bloemen van andere Volken op Franschen grond tracht over te brengen, en dat hem deze pogingen over 't geheel wèl gelukken! - Hoe hij hierin geslaagd is ten opzigte van nieuwland's Orion, kan de Lezer, die der beide talen magtig is, des te gemakkelijker zelf beoordeelen, daar de Hollandsche tekst hier tegenover den Franschen gedrukt is, waardoor men dus, de Gedichten van nieuwland niet bezittende, het schoone origineel kan bewonderen en tevens met de kopij vergelijken. - Een kort levensberigt, dat voorafgaat, doet aan de verdiensten des beroemden en godsdienstigen Mans waardige hulde. - Ofschoon het geen gemakkelijke taak was, deze Ode uit eene taal, die voor het verhevene en statige zoo geschikt is, als de Nederlandsche, in eene andere over te brengen, is het echter over 't geheel wèl uitgevallen. Men oordeele uit dezen aanhef:
‘Wie heft met statelijke pracht,
Bij de achtbre stilte van den nacht,
Uit d' oceaan het hoofd naar boven?
Wie blijft in 't aanzien van Diaan',
Die vruchtloos poogt dien gloed te dooven,
Met onverzwakten luister staan?
Zijt gij 't, Orion! voor wiens licht
Der kleiner zonnen flikkring zwicht,
Als 't licht der maan voor Febus glansen?
Rijs, groote Orion! rijs omhoog!
Zijt welkom, held! aan onze transen!
Verruk, verruk ons starend oog!’
door clavareau dus overgebragt:
‘Dans le calme imposant des nuits et du silence,
De l'abîme des flots, avec magnificence,
| |
| |
Qui lève son front radieux?
Quel fier émule de Diane,
Défiant de son char la splendeur diaphane,
Grandit en dépit d'elle et brille dans les cieux?
Orion! est-ce toi, que tant d'éclat déclat dévance,
Toi, qui vois des soleils pâlir à ta présence,
Comme l'astre des nuits s'efface aux feux du jour?
Salut, héros! salut! surgis à l'empyrée!
Que nos regards, fixés sur la plaine éthérée,
Soient en extase à ton retour!’
En al mag het den Vertaler niet altijd gelukken, de fijnste en zachtste schoonheden uit te drukken, b.v. van dat heerlijke couplet:
‘Die baan, wier zacht en lieflijk licht
Slechts wolkjes vormt voor 't scherpst gezigt,
Is een gestel van sterrenheemlen,
Wier eindloos flaauwe tinteling
Van verre schijnt dooreen te weemlen,
Zich zamensmelt tot éénen kring.’
‘Ces blanches lueurs, cette voie,
Telles qu'un océan où l'oeil mortel se noie,
Sont d'autres dômes étoilés,
Dont la splendeur sans fin de bien loin étincelle,
Et que la Sagesse éternelle
Nous montre comme un cercle et n'a point dévoilés.’
elders toont hij echter dezelve nabij te komen, b.v.:
‘Is 't waar? of faalt mijn zwak gezigt,
Dat ginds een' kring van bleeker licht
Meent in uw prachtig zwaard te ontdekken?
Een dunne plek, wier flaauwe schijn
Zich telkens poogt aan 't oog te onttrekken?
Wat mag dat glinstrend wolkje zijn?’
‘Mais quoi! ne vois-je pas dans ton glaive qui brille,
Un foible cercle qui scintille,
Et semble fuir en pâlissant?
Une tache qui veut à la vue incertaine
| |
| |
Dérober par degré sa lumière lointaine?
Quel est ce nuage luisant?’
De opmerking van dit een en ander doet ons van verdere kleine aanmerkingen gaarne afzien.
In de overbrenging van de Gedichtjes voor de Nederlandsche Jeugd van onderscheidene vaderlandsche Dichters, waarvan een derde druk bestaat, is clavareau op dergelijke wijze wèl geslaagd, als in die van f. de boer en van h. van alphen. Ook deze hebben in hunne soort hunne betrekkelijke verdiensten, die althans de meeste der overbrenging in de taal der Franschen waardig doen zijn. - Het eenvoudig naïve en zachte is misschien niet minder moeijelijk in eene dichterlijke vertaling te treffen, dan het verhevene en statige; b.v. die natuurlijke aanhef van een stukje van Mejufvrouw moens, waarbij het Fransche wat te droog is:
‘Komt naar buiten, lieve kleinen!
't Lentekoeltje omwaait u zacht;
Warmte doet aan bloem en struiken
Knop en blaadjes weêr ontluiken.’
‘Mes enfans, la saison nouvelle
Au milieu des champs vous appelle:
Sentez-vous cet air caressant?
A s'ouvrir le bouton s'apprête.’
Zoo kan ook in een ander stukje van deze Dichteres dit natuurlijke gezegde omtrent een' wees: ‘Vader kust vol teedre liefde Nooit zijn koontjes warm of rood,’ dit Fransche niet halen: ‘Et tout le matin de sa vie S'écoule sans un seul baiser.’ - Somtijds is het misschien ook wel eens te mooi, zoodat de zuivere kindertoon verloren gaat. Zou alzoo ook morceau de chant voor zangstukje niet te deftig, en niet beter met chanson of chansonnette verwisseld zijn? Het is ook jammer, dat die zangstukjes in het Fransch niet op eenige, zoo niet op dezelfde wijze als de Hollandsche, gesteld zijn, welk laatste althans bij l'Anniversaire d'un père had kunnen geschieden, indien de voetmaat van het bekende Cueillons la rose gebruikt ware, die dezelfde is, als van het Schep vreugd in 't leven. - Op andere plaatsen is de Vertaler het oorspronkelijke zeer gelukkig nabij gekomen, b.v. in het laatste lieve Avondlied van warnsinck, dat
| |
| |
regt in den trant van van alphen is; men vergelijke reeds de twee eerste coupletten:
‘Ik zag de zon verdwijnen
Ik zie de starren schijnen,
Het schijnsel van haar stralen
Blinkt schoon in beek en vloed,
En glanst door woud en dalen
Mij vrolijk in 't gemoet.’
‘J'ai vu le soleil disparaître;
Je vois les étoiles renaître;
La lune monte dans les cieux.
Sa mobile et douce lumière
Brille sur le miroir des flots,
Et devant moi gaîment éclaire
Et les forêts et les coteaux.’
Met moeite weêrhouden wij ons om uit beide meer af te schrijven, en prijzen ze in hun geheel aan.
Het gedicht, getiteid la Fiancée d'Abydos, en gevolgd naar het Engelsch van byron, van wien er hier een levensberigt voorafgaat, is, volgens de Notes, p. 85, 86, geen letterlijke, maar op verscheidene plaatsen eene vrije vertaling, daar clavareau eenige bijzonderheden heeft moeten weglaten, die hij geen kans zag om bevallig genoeg over te brengen. Ook verklaart hij, bij deze tweede uitgave van eenige hem medegedeelde aanmerkingen een dankbaar gebruik gemaakt te hebben. De eerste uitgave niet bij de hand hebbende, noch ook het oorspronkelijke van byron, is Rec. niet in staat, om eene vergelijkende uitspraak over het een en ander te doen; maar, zoo veel hij uit het hier gegevene oordeelen kan, schijnt de Heer clavareau ook in de overbrenging van deze soort van gedichten over 't geheel niet ongelukkig geslaagd te zijn. Tot eene beoordeeling van het stuk zelf acht Rec. zich hier niet geroepen. |
|