| |
1. Specimen Paedagogico-philosophicum inaugurale, continens brevissimum conspectum Paedagogices, quod etc. publicae disputatione offert Michaël Jacobi fil. Noordewier, etc. a.d. XII Jan. 1835. Groningae, apud J. Römelingh. 8vo. maj. 94 pag.
2. Kort Overzigt der Leer van de Opvoeding en het Onderwijs, voornamelijk met toepassing op de lagere Scholen, door B. Brugsma, Onderwijzer te Groningen. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1835. In gr. 8vo. 160 bl. f 1-25.
3. Gedachten over de Opvoeding. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1834. In gr. 8vo. 35 bl. f :-25.
4. Iets nopens de eigene voortdurende vorming, verheffing en veredeling van den Onderwijzer, van M. Karl Heinrich
| |
| |
Gottfried Tänzer, door D. Buddingh. (Ten voordeele van eene brave, bejaarde Weduwe uitgegeven.) Te Groningen, bij J. Oomkens. 1834. In gr. 8vo. 84 bl. f :-75.
5. Gebeden voor jonge Lieden in Scholen en Huisgezinnen, door W. van den Hull. Te Amsterdam, bij A. Vink. 1835. In kl. 8vo. 57 bl. f :-50.
6. Versjes voor Kinderen, door J.F.L. Müller. Tweede vermeerderde Druk. Te Amsterdam, bij F. Kaal. 1834. In kl. 8vo. 112 bl. f :-30.
7. Staatkunde voor de Jongelingschap. Naar het Werk van J. Droz, Applications de la Morale à la Politique. Ten dienste der Scholen, door Mr. C.J. van Heusden. Te 's Hertogenbosch, bij H. Palier en Zoon. 1835. In kl. 8vo. 80 bl. f :-40.
Daar alle de bovenstaande schriften tot hetzelfde vak van wetenschap, namelijk de Opvoeding en het Onderwijs der Jeugd, meer of min betrekking hebben, kunnen wij dezelve voegzaam vereenigen, en achten eene korte aankondiging van elk voldoende, om inhoud en waarde eenigzins te doen kennen.
No. 1. De Heer noordewier, Rector te Winschoten, heeft dit Specimen eeniglijk geschreven, om aan de Akademiewet te voldoen, noemt de Schrijvers, aan welke hij het hierin gestelde meestal te danken heeft, en maakt geen aanspraak op iets nieuws of beters, dat hij zou voortgebragt hebben. Hij heeft dan ook van het voornaamste, dat tot de Opvoedkunde behoort, in een kort bestek een vrij goed overzigt gegeven, dat ook voor anderen tot herinnering dienen kan. - Ons over een of ander van de daarin aangevoerde onderwerpen uit te laten, achten wij, uit hoofde van gemelde doel en wijze van zamenstelling, niet noodig. Alleen moeten wij nog opmerken, dat hij zich voornamelijk tot de geleerde opvoeding bepaald heeft.
Van veel grooter algemeen belang is No. 2, zoo wel door de taal, waarin, als wegens het einde, waartoe, en de wijze, waarop het geschreven is. Het werkje is in zijnen oorsprong eene handleiding voor de lessen, die de Heer brugsma, als Onderwijzer der Kweekschool voor Onderwijzers te Gronin- | |
| |
gen, gewoon is te geven; en op aanrading van twee Schoolopzieners heeft hij tot de uitgave besloten, ten behoeve van Onderwijzers, en van de genen, die er toe opgeleid worden. Met zedigheid spreekt hij over hetzelve, erkent, wat hij aan anderen verschuldigd is, en wijst zijne bronnen aan, met name schwartz en harnisch, waaruit hij iets overgenomen heeft. - De eerste Afdeeling handelt, in twee Hoofdstukken, over Opvoeding en Onderwijs; de tweede, in drie, over de Scholen, eerst in het algemeen en de lagere in het bijzonder, en dan over de lagere School, welke het voorname doel van het werkje is, als Opvoedingsgesticht en als Gesticht van Onderwijs. In zulke geregelde orde, die ook bij de verdere ontwikkeling naauwkeurig in acht genomen wordt, beschrijft brugsma zeer verstandig en oordeelkundig het voornaamste, dat vooral tot het lagere Schoolwezen behoort, en doet in alles eenen helder en Christelijk godsdienstigen zin blijken, op welks noodzakelijkheid, om aan opvoeding en onderwijs de beste zedelijke en heilzame strekking te geven, hij allerwegen aandringt. Al maakt hij op roem als stijlist geen de minste aanspraak, en al meent hij met regt, dat een Onderwijzer der jeugd meer voor zijne leerlingen moet trachten nuttig te zijn, dan door letterarbeid roem in te oogsten; zoo is nogtans dit zaakrijke werkje ook wegens den goeden stijl zeer aanbevelenswaardig. Rec. heeft hetzelve dus met veel genoegen gelezen, en
durft het aan alle Opvoeders en Onderwijzers, bijzonder in de lagere scholen, gerust aanbevelen. Bij de overweging daarvan zal misschien wel menigeen bij zichzelven zeggen: ‘Wie is tot alle deze dingen bekwaam?’ maar het volmaaktste, mits niet overdreven, moet ons toch voorgesteld worden, en dan streven ieder, onder opzien tot den Allervolmaaktsten, in zijne mate naar de volmaaktheid!
In denzelfden goeden geest is No. 3 over 't geheel opgesteld. Deze Gedachten, meest tot Opvoedingsgestichten betrekkelijk, zijn, reeds vóór 15 jaar, door den met lof bekenden Instituteur früauf, te Zeist, opgesteld en uitgegeven, thans, met deszelfs toestemming, door den kundigen en braven provily, te IJsselstein, met een Voorwoord(?), in het Groningsche Tijdschrift voor Onderwijzers geplaatst, en, met goedvinden der Redactie van hetzelve, nu ook afzonderlijk gedrukt. Bij zulke geëerde en vereerende namen
| |
| |
zou onze goedkeuring overtollig kunnen schijnen, ofschoon zij niet onverdiend zou zijn. Voor nadere opgave zijn deze losse Gedachten, ten getale van 48, met een Slotwoord, niet vatbaar. Met vele van dezelve kan Rec. zich wel vereenigen; met sommige minder, waarin hij meer magrspreuk, dan gegronde redenering vindt, b.v. over de ligchamelijke straf, die früauf, hoewel zeer zeldzaam aan te wenden, het regale des Opvoeders gelieft te noemen, (zelfs brugsma, wat vreemd is, schijnt de afschaffing daarvan slechts om het misbruik goed te keuren) en die hij zeer ongelukkig vergelijkt met het regt des Landheers over leven en dood; of ook overdrevenheid, zoo als in de onbepaalde voorkeur van de zoogenaamde natuurlijke boven de kunstmatige opvoeding, en in de onbepaalde verhefsing van het oude boven het nieuwe, die op inconsequentie of op woordenstrijd uitloopt: doch wij kunnen hierover thans niet uitweiden.
De titel van No. 4 drukt het doel van het stukje, als bepaaldelijk voor Onderwijzers geschikt, benevens het bijzondere liefdadige doel van den Vertaler, duidelijk genoeg uit; en hieraan beantwoordt ook de inhoud genoegzaam. De voortgaande vorming van den Onderwijzer wordt daar in vier opzigten beschouwd, wetenschappelijk, zedelijk, aesthetisch, godsdienstig, en in deze allen zeer verstandige, ernstige en nuttige herinneringen en vermaningen voorgedragen. Het tweede en vierde zou Rec., om den allernaauwsten zamenhang, liefst in de laatste plaats tot één geheel vereenigd en in elkander gewerkt gezien hebben. De Heer buddingh heeft het gestelde des Hoogduitschen Schrijvers hier en daar voor Nederlandsche Lezers gewijzigd, en achteraan eene opgave van letterkundige hulpmiddelen gevoegd, d.i. van eenige boeken, die den Onderwijzer, in verschillende vakken, tot handleiding of verdere vordering kunnen verstrekken; eene opgave, die nog vollediger en vruchtbaarder zou kunnen gemaakt worden, maar die nogtans, zoo als zij is, dank verdient.
No. 5. Bij de beoordeeling van het Woord van den Heer van den hull aan Onderwijzers enz., in dit Tijdschrift voor 1834, No. XV, bl. 676, heeft Rec. zijne gedachten over formulier-schoolgebeden hoofdzakelijk gezegd; en de uitgave van deze 79 (zegge negen-en-zeventig) gebeden, die allen elke week wederkomen, benevens één voor zieke en één voor herstelde jonge lieden, heeft hem nog niet van meening
| |
| |
doen veranderen. Korte en krachtige, door den Onderwijzer zelven, naar tijdsgelegenheid, uit hoofd en hart gepast uitgesprokene en in aantal zeer verminderde gebeden, of tusschenbeiden, in plaats daarvan, gepaste godsdienstig-zedelijke gezangen, door de schooljeugd op te zingen, zouden hem veel doelmatiger voorkomen, dan dit vermenigvuldigde formulier- en sleurwerk, dat hij, ofschoon aan de goede bedoeling des Opstellers hulde doende, noch naar stof noch naar vorm kan aanbevelen: van bijzondere aanmerkingen wil hij zich thans liefst onthouden.
No. 6, De Versjes van den Heer müller zijn den herdruk, die noodig geworden is, waardig, en met 14 nieuwe vermeerderd. Zij bereiken wel van alphen's naïfheid niet, maar vatten toch over 't geheel eenen goeden kindertoon, zijn doorgaans niet boven het kinderlijk bereik, bevatten nuttige lessen, en vele hebben eene eenvoudige bevalligheid, die ze met vermaak zal doen lezen. - Sommige zedelessen zou Rec. liefst ook door voorbeelden opgehelderd hebben, b.v. over de matigheid, bl. 13, over het geduld, bl. 19. - De bij velen gewone, maar toch onduidelijke en tevens onjuiste uitdrukking, ‘God, onze Vader in Christus,’ bl. 4, is althans voor kinderen onverstaanbaar. - In de Herinnering, bl. 9, 10, of liever Opwekking tot medelijden in den winter, of dergelijke, zou Rec., volgens den geheelen meer tot verteedering stemmenden inhoud, liefst met eene andere drangreden, dan met de bedreiging van Goddelijke straf, geëindigd hebben. - In het volmaaktste Gebed, bl. 54, 55, (het Onze Vader, naar veler gewoonte dus genoemd, maar, hoe welgemeend ook, nogtans onnaauwkeurig, want zijn andere gebeden van jezus, b.v. joan. XVII, dan in hunne soort minder volmaakt?) hierin dan meent Rec., dat het laatste gedeelte der vijfde bede niet juist genoeg uitgedrukt is door: ‘Opdat wij dan ook vergeven Onzen grootsten schuldenaar,’ maar liever zou moeten zijn: ‘Zoo als wij ook graag vergeven’ enz. - De laatste regel, bl. 52: ‘En bij dien grootsten schat geen schatten meer begeeren,’ die vier lettergrepen te lang is, zou misschien dus kunnen verholpen worden: ‘En bij dien schat niets meer begeeren.’ - Deze en dergelijke kleine aanmerkingen nemen nogtans niet weg, dat wij
deze Versjes gerust mogen aanbevelen.
| |
| |
No. 7. Loffelijk is de bedoeling van den Heer van heusden met de bewerking van dit stukje, naar het op den titel gemelde Fransche werk: hij wil namelijk den jongeling de ware beginselen doen kennen, waarnaar hij vervolgens in den Burgerstaat behoort werkzaam te zijn. Of echter het hiertoe gekozene middel in allen deele het geschiktste zij, hieraan meent Rec. te moeten twijfelen: voor dien leeftijd, waarop de meesten op de lagere scholen zijn, komt het hem te vroegtijdig, en althans, zoo als dit over het geheel is, niet bevattelijk genoeg voor: het vooronderstelt te veel, dat de jeugd dan nog niet heeft; en de voordragt is ook doorgaans niet populair genoeg. Zelfs de titel schijnt minder gelukkig te zijn: men wil immers der jongelingschap hiermede geen Staatkunde leeren, hen tot geen Staatkundigen maken, maar hun leeren, hoe zij zich als burgers van den Staat moeten gedragen. Ten algemeenen gebruike voor de scholen durft Rec. het dus niet aanprijzen; en hij meent ook, dat het onderwerp in zijn geheel daar nog niet thuis behoort: maar een Volksleesboek over hetzelve, geheel van Nederlandsch maaksel, en in den trant der werken van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, zou hij gansch niet onnuttig keuren. Voor 't overige ontkent hij hiermede niet, dat er in dit boekje (welks correctie, in 't voorbijgaan gezegd, gebrekkig is) goede en belangrijke zaken, b.v. het hoofdstuk over de Godsdienst, vervat zijn, die door de jongelingschap, welke den schooltijd te boven is, wel mogen ter harte genomen worden. |
|