handel ons bestaan moesten vinden, zouden wij het althans bij die ruwe en door bijgeloof verbasterde Vrijheidszonen niet zoeken, en de menigvuldige teleurstellingen van den Schrijver ons een waarschuwend baken zijn. Zoo ooit, dan bevestigt het leven van dezen Engelschman de bekende spreuk, dat de mensch zijn eigen lot maakt: de meeste zijner rampen heeft hij aan zichzelven te wijten. Hij is een avonturier, wien de fortuin zeldzaam begunstigt, en die van hare gaven geen gepast gebruik weet te maken. Zijne lotgevallen en omzwervingen, die zonderling genoeg zijn, kunnen den aankomenden zeeman leeren, hoe hij zijn geluk niet moet beproeven; en het verwondert ons geenszins, dat de Schrijver op zijne gevorderde jaren, (hij zal thans ruim vijftig zijn) even als Sisyphus, aan den voet van den berg zijns geluks staat, met den teruggerolden last nevens zich, welken hij gedurende zijn geheele leven naar boven wentelde. 't Zij zoo, dat de fortuin den stoutmoedigen begunstigt; maar den roekeloozen bedriegt zij, en hare lachjes lokken hem in den afgrond. Wij onderschrijven dus, in zeker opzigt, het eerste deel van de spreuk, waarmede de Schrijver zijn werk besluit, dat het stervelingen niet gegeven is, het geluk te gebieden; maar ontkennen, dat hij het zou verdiend hebben. Er is met dat al uit dit boek veel te leeren, ofschoon de stijl niet uitlokkend is, en alzoo kunnen wij er de behoedzame lezing wel van aanbevelen. - Een bevallig vignet strekt het werk tot sieraad.