ook voor hem een onderwerp van ernstige overpeinzing geweest, en, uitgaande van het gevoelen zoo veler groote geleerden, dat zieleleven en ligchamelijk leven geheel ongelijksoortig zijn, vond hij in deze stelling een gewigtig middel, om vele raadselen op te lossen. Maar bij dit alles bleven hem tot nog toe zoo vele raadselen nog over - zoo veel duisters, dat hij zoo gaarne in een helder licht geplaatst zag! Geen wonder derhalve, dat hij, op grond van gezegden titel, in dit werkje de bevrediging zijner wenschen hoopte te vinden. Doch, hij heeft zich hierin bedrogen! Neen, geene uitvoerige beoordeeling der medegedeelde verschijnselen, ten minste geene zóó uitvoerige, als Rec. zich had voorgesteld, troffen wij in dit werkje aan. Doch bij eenig ernstig nadenken moesten wij het ook voor onszelven bekennen, onze verwachting te sterk gespannen te hebben, en prijzen wij de omzigtigheid van den Schrijver, die niet meer zegt, dan hij verantwoorden kan, het rijk der hypothesen niet te diep indringt, en dikwerf zelfs de mogelijkheid eener toereikende verklaring op de gewone wijze toegeeft. Veel, zeer veel wonderbaars toch is er op te merken, ten aanzien van: a. helderzien in den droom, b. helderzien in den wakenden toestand, en c. helderzien in het somnambulisme, (de drie hoofdonderwerpen, in dit werkje behandeld) en de grootste wijsgeer en diepstdenkende zielkundige zal op honderde vragen, betrekkelijk deze onderwerpen, zijne onkunde moeten belijden en antwoorden: ik weet het niet.
Met dat al zijn de onderhavige verschijnselen - aan welker historische geloofwaardigheid Rec., ten minste van vele, niet twijfelt, voor zoover zij namelijk geput zijn uit bronnen, welker waarde ook bij hem op hoogen prijs staat - overwaardig, om er opmerkzaam op gemaakt te worden; en de resultaten, door den Schrijver uit dezelve afgeleid, bezitten, onzes inziens, een zoodanig gewigt, dat wij dit werkje in veler handen wenschen, daar het den Materialist op zijnen doolweg moet doen stilstaan, den vereerder van der zielen onsterfelijkheid in zijn geloof bevestigt, en den onbevooroordeelden beoefenaar der zielkunde gewigtige wenken aanbiedt, welke hem, op den weg zijner onderzoekingen, der waarheid nader kunnen voeren.
Rec. besluit deze aankondiging met de woorden des Schrijvers, aan het einde van zijne Voorrede: ‘Men herkenne in deze proeve eene bescheidene poging, om tot eenige