Het Ridderwoord, eene oorspronkelijke Nederlandsche Geschiedenis. Te Zaltbommel, bij J. Noman en Zoon. 1834. In gr. 8vo. 94 bl. f 1-25.
Geene raadselachtige intrigue vermoeit hier den Lezer. Guido, Graaf van Beerenkamp, is verloofd aan Freule flavina van den Hartenkamp. Guido wordt verliefd op een boerenmeisje, en flavina insgelijks op eenen anderen jongeling. Nu, zou men zeggen, is de zaak gemakkelijk gevonden. Maar de voogd van flavina wil de beide verloofden noodzaken, met elkander te huwen. Hij reist met haar naar een klooster, om haar daar in verzekering te houden, tot dat zij aan zijn bevel gehoorzaamd hebbe. Onder weg echter, in eene herberg, wendt zij voor, genoodzaakt te zijn, eens naar achteren te gaan, gelijk de schoolkinderen gewoon zijn zich fatsoenlijk uit te drukken, wanneer zij de vergunning daartoe vragen, en naar zekere plaats kon hij haar toch met welvoegelijkheid niet vergezellen. Om kort te gaan, zij ontsnapt, en vlugt naar haren verloofde; en, in spijt van den barschen voogd, huwt nu guido met zijne herderin en flavina met haren minnaar.
In eene geschiedenis, die voorondersteld wordt voorgevallen te zijn in den tijd der Kruistogten naar Palestina, klinkt het zonderling, eenen Ridderlijken ijzervreter zich te hooren beroepen op het contrat social, en flavina geplaatst te zien in een Dames-instituut, onder de directie van eene institutrice en secondantes, en waar de élèves de vrijheid hebben, alle fatsoenlijke partijen, concerten en schouwburgen te bezoeken. In één woord, het boekje gelijkt even zoo