wel in de eerste plaats geteld worden de invloed, dien de strooptogten en de latere vestiging der Noormannen hier te lande gehad hebben op den burgerlijken, maatschappelijken, letterkundigen, staatkundigen en kerkelijk-godsdienstigen toestand van Noord-Nederland. Terwijl bij onze naburen een gibbon, een depping, een capefigue, een thierry en anderen hieromtrent een diepzinnig onderzoek gedaan en een helder licht verspreid hadden, was dit punt bij ons verwaarloosd gebleven. Belangrijk was uit dien hoofde de Prijsvraag, die het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in 1831 uitschreef, waarbij gevraagd werd, vooreerst, eene uit echte bronnen geputte Geschiedenis van de invallen en togten der Noormannen en Deenen in Noord-Nederland gedurende de negende, tiende en elfde Eeuwen; en ten tweede, eene aanwijzing van derzelver invloed op den toestand des Volks uit alle de onderscheidene oogpunten, van welke wij zoo even melding maakten.
De Heer van bolhuis, Praeceptor aan de Latijnsche School te Utrecht, heeft de beantwoording dezer veelomvattende vraag ondernomen, maar het geluk niet gehad, den uitgeloofden Eereprijs te behalen. Hij heeft echter geene zwarigheid gemaakt, zijne Verhandeling in het licht te geven, en aan het oordeel van alle deskundigen te onderwerpen.
Niemand, die met oordeel dit stuk leest, zal dit eenigzins vermetel kunnen vinden, maar integendeel erkennen, dat hetzelve in allen opzigte verdiende het licht te zien. Na eene beknopte, doch welbewerkte Inleiding, splitst de Schrijver, naar aanleiding der vraag, zijne Verhandeling in twee Hoofddeelen. In het eerste, bl. 10-202, behandelt hij de Geschiedenis der invallen; terwijl hij in het tweede, bl. 203-307, derzelver invloed onderzoekt. Het eerste gedeelte, 't welk bijna twee derden van het geheel inneemt, is, naar het oordeel van Recensent, met zeldzame geleerdheid en onbezweken moed bearbeid. De Schrijver legt eene groote gemeenzaamheid aan den dag met de middeleeuwsche kronijken en levensgeschiedenissen, de echte bronnen, waaruit deze Geschiedenis moest geput worden, en die naauwkeurig aan den voet van elke bladzijde aangewezen zijn. Indien men met den rijkdom van hetgeen hier geleverd is vergelijkt de berigten bij van loon, wagenaar en bilderdijk, moet men wel erkennen, dat de Schrijver voor het eerst eene doorloopende en kritische Geschiedenis van de invallen der