Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan mijne gade, na de bevalling van een bij de geboorte gestorven hindje. Neen! 'k weêrhoud mijn smart niet langer, Bij 't herhaald en droef gemis; Neen! het harte slaat steeds banger, Wen 't gevoel besloten is. Klinkt geen danklied van mijn snaren, 'k Smoor den toon der droefheid niet. Wat aan andren vreugd kan baren, Baart dan ons slechts zielsverdriet! Schoon door hoop zoo vaak bedrogen, Thans, thans scheen zij meer dan schijn; Maar, helaas! 't is weêr vervlogen, Wat wij waanden wis te zijn. 't Wiegje, dat ons kind verbeidde, Werd alweêr zijn treurig graf; 't Groene wiegkleed, dat men spreidde, Gleed er als zijn lijkkleed af. 't Ligt daar, door dat groen omgeven, Kleur, helaas! die ons misleidt, Als een roosje zonder leven, Afgeplukt voor de eeuwigheid. Ja, daar ligt het stil ter neder, Door den dood in slaap gesust; [pagina 756] [p. 756] 't Wiegje gaat noch heen noch weder, Want geen stervling stoort zijn rust. Stil is alles! - neen, mijn waarde, Hopen we op 't ontwaken niet: Jezus is niet meer op aarde, En geen mensch, die redding biedt. Goeden nacht dan, dierbaar wichtje! Teedre lievling van ons hart! Ongekrenkt is 't lief gezigtje: 't Kende ook nog geen aardsche smart; 't Zag geen enklen traan nog vlieten; 't Kende ook nog geen zielsverdriet; 't Kan dus ongestoord genieten: 't Zag zelfs onze tranen niet. Slaap dan zacht, gij vreugd mijns levens, Onze hoop (schoon hier in schijn), Maar voor beter wereld tevens, Wen uw doodslaap uit zal zijn! Kom dan, lieve! laat ons hopen, Nogmaals hopen op 't verschiet. Aardsche vreugd mag tegenloopen, Deze hoop bedriegt ons niet. Dáár, bij 't eeuwig groot ontwaken, Toeft ons 't zalig wederzien, Dat ons reiner vreugd doet smaken, Dan deez' wereld aan kon biên. Tranen, houdt dan op te vlieten; 't Oog heeft reeds genoeg geschreid: Wat we op aard' dan niet genieten, Hoopt ons hart van de eeuwigheid. Of, mogt eens ons lot nog keeren, Schonk het ons nog vreugd voor pijn, Mogt de schat, dien wij waarderen, Hier ook nog eens de onze zijn, - O! dan zij voor blijder klanken Weêr mijn gulden lier gestemd; 'k Zal den God der liefde danken, Met ons kroost in d'arm geklemd! s. van oudkerk pool. Enkhuizen, Oct. 1835. Vorige Volgende