en welwillendheid zal worden uitgeoefend. Wij zullen ons bepalen, die werken te zuiveren van alle buitensporigheden en zotternijen, welke het publiek zoo zeer behagen, en die men bij ons nimmer ontmoet.
Uwe Majesteit zal gevoelen, hoe gevaarlijk het zijn zou, den volksgeest onverhinderd zich te laten bezig houden met stoute en vernuftige tooneelstukken; Zij zal de noodzakelijkheid gevoelen, om, goed of kwaadschiks, de menigte te doen terugkeeren tot het Beerenspektakel; en wij zullen alzoo weldra Haar onzen verschuldigden dank mogen toebrengen, dat Zij de nieuwigheden, welke het eenige nationale tooneel dreigen te verbannen, heeft beteugeld.
Met diepen eerbied noemen wij ons Uwer Majesteits zeer onderdanige en zeer gehoorzame Beeren.’
(Volgen de onderteekeningen.)
Van wijlen den Engelschen Treurspeler cooke wordt verhaald, dat hij kean als kind gekend heeft, en toen reeds het nog slapende talent in hem had opgemerkt. Op zekeren tijd, Richard de Derde in eene kleine stad in Engeland spelende, (de woonplaats van kean, te dien tijde een knaap van 14 jaren) en, naar gewoonte, beschonken zijnde, vond hij zich, in het midden van het stuk, buiten staat om door te spelen. Zonder pligtplegingen trad hij voor op het tooneel, en zeide tot het publiek, dat hij zich niet wel bevond, en zijne rol niet konde vervolgen; ‘maar,’ zeide hij, naar de galerij wijzende, ‘daar staat een knaap, die dezelve voor mij kan opnemen.’ Waarop de jonge kean werkelijk werd gehaald, en, onder de grootste toejuichingen, het stuk ten einde bragt.
Lodewijk XIV, den beroemden bossuet eene strikvraag willende voorleggen, vroeg hem, of het geoorloofd was, den schouwburg te bezoeken. ‘Sire!’ antwoordde de even gevatte als welsprekende prediker, ‘men heeft groote voorbeelden, die vóór, en onomstootelijke bewijsgronden, die tegen het tooneel pleiten.’
Te Ferney werd eene vertooning van de Zaïre gegeven op een' grooten zolder, die naauwelijks de helft der van alomme zamengevloeide nieuwsgierigen konde bevatten. Alles ging