Heerlijke uitwerking des christendoms bij eenen neger.
Een tot het Christendom bekeerde Neger, (dus een lid van dat verworpen ras, door verfoeijelijke hebzucht of geleerden waanzin van het apengeslacht afkomstig verklaard!) die het volle vertrouwen van zijnen meester had verworven, moest dezen, op zekeren dag, naar de slavenmarkt vergezellen, om uit de ten verkoop aangebodene slaven er eenigen voor zijnen heer uit te kiezen. Daar merkte hij onder anderen een' oud' man op, en bad zijnen heer dringend, dat hij dien ouden mede zou koopen. De heer, daartoe niet gezind, liet zich echter door zijnen geliefden slaaf overhalen. De koop werd gesloten. Na verloop van weinig tijds kreeg de oude man eene zware ziekte. De vrome Neger, die op de markt hem had uitgekozen, verzorgde nu den kranken, diende hem de noodige verkwikkingen toe, en bewees hem eene kinderlijke teederheid, zoodat de heer, bij wien zulks niet onopgemerkt was gebleven, eindelijk den slaaf vroeg: ‘Is deze oude man misschien uw vader?’ - ‘Neen,’ antwoordde de Neger; ‘mijn vader is hij niet.’ - ‘Dan welligt een uwer bloedverwanten, of uws vaders vriend?’ - ‘Neen, ook dat niet.’ - ‘Welnu, wat is hij dan?’ - ‘Hij is mijn vijand. Hij heeft mij, toen ik nog een knaap was, mijn' vader en moeder ontroofd en in slavernij verkocht. Nu is hij zelf slaaf en ziek. Maar mijn Heiland, dien ik heb leeren kennen, heeft mij geleerd, ook mijnen vijand wèl te doen, hem te spijzigen, wanneer hem hongert, en hem te drenken, wanneer hem dorst.’