want, welk gevolg het had, eene andere aanklagt zou hem dan toch, bij regtskundiger behandeling van wege het Klass. Bestuur, met der tijd even ver gebragt hebben, als waar hij thans is. Kende hij zich onschuldig, dan had hij ook het gevoelen zijner Regters ter eerste Instantie, wat hunne bevoegdheid tot voortgang met de zaak betreft, in zijn voordeel kunnen nemen, en dien ten gevolge op de Synode appelléren, die, uit andere personen zamengesteld dan het Prov. Kerkbestuur, kon gerekend worden zoo veel te onpartijdiger te zijn. Dat een onregtvaardig vonnis onregtvaardig blijft, al heeft het kracht van gewijsde verkregen, erkennen wij gaarne; maar een vonnis, ten gevolge eener regtspleging, bij welker Instructie eene dwaling begaan is, kan wel regtvaardig zijn in het wezen der zaak. Bestaat er nu kracht van gewijsde, dan moet men op die nulliteiten niet terugkomen. Regtens kan men het geheele vonnis wel niet meer aantasten; maar bleek de onschuld van den veroordeelden, dan zou het openbaar gevoelen ten minste hem regt doen. Doch al dat schermen met deze of gene voorgeschrevene formaliteiten, die men meent verwaarloosd te zijn, wekt geene deelneming, als men van zijne onschuld ten principale niemand overtuigen kan. Dat gemoedelijke en verstandige lieden, die geene Regtsgeleerden zijn, zeer wel in de formen kunnen dwalen, en echter met kennis van zaken over het al of niet bestaan van te laste gelegde feiten oordeelen, en dat zij daarin moeten geacht worden met Gezworenen gelijk te staan, schoon zij tevens behooren als Regters te handelen, schijnt ons boven alle bedenking. Eindelijk, het is niet door middel van deze of gene bij het Klass. of het Prov. Kerkbestuur gehoorde getuigen, dat Recensent kennis draagt van zoodanige daden en woorden des veroordeelden, die de regtvaardigheid van het vonnis, te zijnen laste geslagen, bij hem boven allen twijfel verheffen, ja hem met
afgrijzen vervullen, als Do. story God ten getuige roept, dat hij diens Naam bij zijne twistvoeringen niet misbruikt heeft, en steeds door den geest der liefde bestuurd werd. Wat het misbruik van Gods Naam betreft, deswege zou de veroordeelde zich mogelijk schijnbaar daarmede kunnen verdedigen, dat door den Naam van God in het O.V. jehova verstaan wordt, en hij nimmer zich van dien Naam als vloekwoord bedient. Dit zou eene uitvlugt zijn, even als, bl. 27, omtrent zijne vergelijking van zichzelven met jezus