| |
Ephemeriden der Natuurkundige Wetenschappen. 's Gravenhage, Deel I en II bij A.P. van Langenhuysen, 1834. Deel III, Stuk 1, bij G. Vervloet, 1835. In gr. 8vo. f 15-: bij het jaar.
Het tijdschrift, hetwelk sedert negen maanden onder dezen titel in wekelijksche afleveringen uitkomt, onderscheidt zich van alle wetenschappelijke tijdschriften, welke sedert eenige jaren in ons Vaderland zijn ontstaan. Bij den meer en meer aangroeijenden omvang der wetenschappen, die op waarneming en proeven steunen, en bij het toenemende aantal beoefenaars en uitbreiders derzelve, heeft men in andere landen en ook in ons Vaderland behoefte gevoeld, om tijdschriften te bezitten, die slechts aan de bevordering van enkele wetenschappen
| |
| |
werden toegewijd. Zoo ontstonden voor de Natuurkundige wetenschappen, die in Nederland vroeger met Genees- en Huishoudkunde te zamen slechts tijdschriften hadden, de Natuurkundige Bijdragen, en, misschien nog te veel omvattende, werden deze, na eenige jaren, vervangen door twee afzonderlijke tijdschriften, waarvan het eene, het Natuur- en Scheikundig Archief, alleen voor eigenlijk gezegde Natuurkunde bestemd werd; terwijl het andere, het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis, zich alleen aan Delfstof-, Planten- en Dierkunde toewijdde. En het ontstaan dier meer bijzondere tijdschriften werd zekerlijk door de vrienden der wetenschap toegejuicht.
Intusschen omvatten onze Nederlandsche tijdschriften nog veel meer verschillende wetenschappen, dan in grootere landen het geval is. Wij hebben niet, zoo als in Duitschland, afzonderlijke tijdschriften voor Sterrekunde, voor Aard- en Weerkunde, voor Mineralogie, voor Geognosie, voor fossiele overblijfselen uit het Planten- en Dierenrijk. Een natuurlijk gevolg van de kleinheid van ons land, en nog meer van het uiterst geringe aantal beoefenaren dier schoone wetenschappen onder ons.
De Uitgever van de natuurkundige Ephemeriden schijnt zich tot taak te hebben gesteld, om weder te vereenigen, hetgeen in zoo vele deelen was gescheiden. Hij doet zelfs meer! Niet alleen alle die deelen der natuurkundige wetenschappen, maar ook de Geneeskunde in haren geheelen omvang zal in dit tijdschrift hare plaats vinden. Eene groote en zwaarwigtige onderneming voorwaar!
De Redactie der Ephemeriden kondigt aan, dat dezelve ‘alle belangrijke ontdekkingen, welke in het gebied van Natuur-, Schei-, Kruid-, Aard-, Dieren Geneeskundige wetenschappen, zoo in ons als in andere werelddeelen, worden gedaan, zullen bevatten’; in de Voorrede voor Deel III, bl. III, ‘koestert zij de hoop, dat, door het leveren van alwat den Artsenijmeng-, Genees-, Natuur- en Veeartsenijkundigen belangrijk is, het lezen van uitheem- | |
| |
sche tijdschriften voor dezen onnoodig zal kunnen geacht worden.’
Maar niet alleen alwat de wetenschap in het buitenland belangrijks oplevert, belooft zij: zij noodigt ook inlandsche Schrijvers ten sterkste uit, om oorspronkelijke bijdragen te leveren, en spoort hen daartoe aan door aanbod van geld voor hetgeen deze zouden inzenden. Eindelijk houdt zij zich ook bezig met beoordeelingen van nieuwuitgekomene werken. Zoo neemt b.v. de beoordeeling van twee werken van de beide Hoogleeraren pruys van der hoeven en w. vrolik bijna de geheele eerste aflevering van Deel III in.
Dit alles zal de Redactie jaarlijks leveren in vier Deelen, of 24 Nommers, te zamen 60 à 80 vellen druks. Is dit mogelijk? vraagt waarschijnlijk menig beoefenaar der wetenschap, die tot nu toe gewoon is geweest, jaarlijks zoo vele en meer boekdeelen door te lezen, of ten minste door te loopen, ten einde zich bekend te maken, niet met hetgeen er in dat groote gebied der natuurkundige Ephemeriden, maar in een klein gedeelte van hetzelve voorviel. Wij aarzelen geen oogenblik, deze vraag ontkennend te beantwoorden. Eene dorre optelling te geven van de onderwerpen, waarmede de Geleerden zich gedurende een geheel jaar hebben bezig gehouden, dat kan men in vier Deelen, dat kan men misschien wel in één Deel doen. Maar den inhoud der stukken zóó te geven, dat de wetenschappelijke man geene behoefte meer zoude gevoelen, om de oorspronkelijke stukken zelve te lezen, dat is in een veel grooter aantal boekdeelen niet mogelijk. Het komt ons dus voor, dat de Redactie van de natuurkundige Ephemeriden noodzakelijkerwijze in een van twee kwaden moet vervallen: óf dezelve zullen, in vergelijking met het aangekondigde plan, zeer onvolledig zijn, óf alles zal ten hoogste oppervlakkig behandeld worden.
En de tot nu toe verschenen Deelen zijn dan ook het bewijs hiervan. De steller van deze aankondiging,
| |
| |
zich alleen op Natuurkunde in den meer beperkten zin toegelegd hebbende, vermeet zich niet, eenig oordeel te vellen over hetgeen dit tijdschrift tot nu toe voor Artsenijmeng-, Genees- en Veeärtsenijkundigen heeft opgeleverd; maar vraagt hij zich af, in hoever hetzelve aan de vervulling der veel aankondigende beloften voor de Natuurkunde voldaan heeft, dan is het antwoord zoo ongunstig als het immer zijn kon.
Over Natuurkunde (dit woord in den meest gewonen zin gebruiken de) geven de natuur kundige Ephemeriden tot nu toe volstrekt niets. Zij zouden den inhoud van alle buitenlandsche tijdschriften geven. Maar waar moeten wij het dan aan toeschrijven, dat het London and Edimburg Philosophical Journal, het Edimburg Journal of Science, de Annales de Chemie et de Physique, poggendorf's Annalen der Physik und Chemie, het Journal für practische Chemie van erdmann en schweigger-seidel, de Annali delle Scienze del Regno Lombardo-Veneto, de Antologia di Firenze, het Tidsskrift for Naturvidenskaberne, met één woord, dat alle de meestgeachte tijdschriften voor Natuur- en Scheikunde niet eens genoemd zijn? dat van de belangrijke Verhandelingen van faraday, savart en anderen nog volstrekt geene melding is gemaakt? dat, wanneer men de verslagen van de zittingen der Parijsche Académie des Sciences in de natuurkundige Ephemeriden leest, men uit dezelve zou moeten opmaken, dat die Académie zich volstrekt niet met eigenlijk gezegde Natuurkunde ophield?
Even als met de Natuurkunde is het met de Sterrekunde, met de Aardkunde, met de Weerkunde, even zoo is het met de algemeene Scheikunde gelegen. Men vindt er niets van in dit tijdschrift. Met één woord: de Natuurkunde staat slechts op den titel, maar wordt niet in het boek gevonden; en wij moeten het er dus voor houden, dat alwat in het afgeloopen jaar in deze vakken is gedaan geworden, door de Redactie der natuur- | |
| |
kundige Ephemeriden voor niet belangrijk wordt gehouden, of - dat zij er niet mede bekend is.
Om onze Lezers in staat te stellen, over de bevoegdheid dier Redactie, om als Natuurkundigen op te treden, te oordeelen, laten wij hier eene redenering volgen, voorkomende in de eerste aflevering van het eerste Deel, in een stuk, handelende over de vraag: wat is het leven? eene redenering, die over de gronddenkbeelden van Natuurkunde handelt: ‘Er zijn er, welke zullen zeggen, dat zij daarom alléén eene levenskracht ter verklaring van het leven aannemen, wijl de stof iners zijnde, er immers meer dan stof alléén vereischt wordt, om het leven te doen ontstaan. De spontanele (!) beweging is der stof immers geheel vreemd, en het komt ons (zoo spreken zij) geheel onbegrijpelijk en onmogelijk voor, dat de stof immer zich zelve zoude kunnen bewegen. Ook deze objectie gelooven wij te kunnen wederleggen. Wij mogen onze oogen werpen werwaarts wij willen, overal zien wij beweging bij de niet levende ligchamen. Zoo wordt het licht aanhoudend, hetzij hetzelve door uitvloeijing, hetzij door trilling ontstaat, overal en aanhoudend verspreid; de meteorologische, de astronomische, de chemische, de physische verschijnselen zijn zoo vele voorbeelden eener onafgebrokene beweging der niet levende stof, en hoe zal men deze verschijnselen verklaren, zoo men de stof iners denkt, en het is niet onbekend, dat men ook wederom hier vires heeft uitgedacht, volgens welke men die verschijnselen heeft verklaard; maar zij, die deze vires bewijzen, gebruiken een circulus vitiosus, daar zij de phaenomena door de vires, en deze door de eerste verklaren. Dan wel verre van te gelooven, dat newton de vis attractionis als eene stoffelijke potentia agens beschouwde, zoo komt het mij voor, dat hij dien naam van vis attractionis gaf aan eene algemeene natuurwet, welke zelve niets anders is dan een gevolg van de eigenschappen der stof(!!). Er mogen dan groote
| |
| |
mannen geweest zijn, welke de vires beschouwden als onafhankelijk van de stof: wij mogen deze hunne dwaling niet navolgen.’ - Deze verwarde redenering, waaruit men zoude moeten opmaken, dat de tegenwoordige Natuurkunde als wetenschap nog op zeer losse gronden rust, wordt intusschen Deel III, bl. 9, aangehaald, als het bewijs, dat er geene vires bestaan!!
Dit staaltje zal dan ook wel genoegzaam zijn, om aan te toonen, wat de Natuurkunde van deze Ephemeriden te wachten hebbe. Wij meenen dus nog slechts degenen, die nog niet met die schoone wetenschap bekend zijn, te moeten waarschuwen, dit tijdschrift niet te beschouwen of te gebruiken als eene bron, om met hetgeen thans in die wetenschap voorvalt zich bekend te maken: de deskundige zal deze onze waarschuwing wel niet meer behoeven. |
|