Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEene Voorlezing over het verschil tusschen doode Natuurkrachten, Levenskrachten en Ziel. Uitgesproken in het Physisch Gezelschap te Utrecht, door J.L.C. Schroeder van der Kolk, Hoogleeraar in de Geneeskunde aldaar. Te Utrecht, bij C. van der Post, Jr. 1835. 35 Bl. zonder de Aanteek. f :-80.Mens autem sola sentit, cogitat, judicat et vult. - A. a. sebastian, Physiologia generalis, pag. 282. Dat elk, die geroepen wordt om te onderwijzen, den raad van hufeland mogt behartigen, van elk woord te wikken, elk gezegde te wegen! want hetgeen hij spreekt, blijft niet binnen den engen omtrek der gehoorzaal; het strekt verder; daardoor wordt heil over de menschen gebragt, maar desgelijks nog na vele jaren onheil berokkend. Gewaagde stellingen, niet slechts gevaarlijk voor het oogenblik, maar ook de toekomst bedreigende, van den gevaarlijksten invloed, zoo wel op de maatschappelijke als hoogere belangen, bewogen den Hoogleeraar schroeder van der kolk tot het opstellen dezer Verhandeling, niet zoo zeer om die gevoelens ook | |
[pagina 198]
| |
bij ons tegen te gaan, als om aan te toonen, met welke ligtzinnigheid zij in andere landen als van de daken worden verkondigd. Mogten zij bij ons tot dusverre gelukkig geen wortel geschoten hebben, waarschuwing daartegen kan nooit overtollig geacht worden, want het kwaad fluipt dikwijls ongemerkt voort: het onkruid groeit toch met de tarwe op. Wij moeten ook hier niet bij het oogenblik ons bepalen: een blik op het voorledene, en wij zien tot de uitbreiding van dergelijke onheilbrengende gevoelens reeds eenige jaren geleden den grond gelegd door den in zijn leven zoo grooten, bij zijn einde zoo diep gevallen' reil. In zijne Euthanasia, oder von den Hülfen erträglich zu sterben, na zijnen dood uitgegeven in het werk: Entwurf einer allgemeinen Therapie von j.c. reil, Halle, 1816, vindt men de treurigste bewijzen, hoe in reil, eens een licht voor de geleerde wereld, de vonk van geloof en hoop uitgedoofd was geworden. Men gevoelt medelijden, wanneer men den grooten haller, tot de diepste zwaarmoedigheid vervallen, waardoor zijn anders heldere blik verduisterd werd, op zijn ziekbed de Godgeleerden hoort verzoeken, hem troostgronden tegen zijnen zondenlast in derzelver stelsels op te zoeken; men huivert, wanneer men reil hoort zeggen: so kann doch der Unglückliche, der von der Geburt an bis zum Tode litt, die Natur einer unbesonnenen Handlung zeihen, dass sie ihn ans Tageslicht rief. Te regt verhief zich tegen de verspreiding van zulke gevoelens de stem van eenen Arts, zich Candidus noemende; hufeland ondersteunde hem.Ga naar voetnoot(*) Met leedwezen las men eenigen tijd naderhand ook in een onzer Tijdschriften eenen scherpen uitval tegen dien Arts en hufeland. De Schrijver van dit met zeer onbetamelijke uitdrukkingen geschreven stuk had noch Candi- | |
[pagina 199]
| |
dus, noch hufeland begrepen: het opschrift van Candidus luidde toch: nicht Anklage, sondern Klage! Ook hufeland had niet beschuldigd, maar het uiteinde van reil betreurd. Te regt had men gewenscht, dat dit stuk niet ware gedrukt geworden. Indien men nu hieruit kan opmaken, waartoe onverstandige ijver kan brengen, hoe dergelijke gevoelens, door mannen van eenigen naam voorgedragen, meer- of minderen indruk kunnen maken, zelfs, als in het onderhavige geval, voorstanders en verdedigers vinden; zoo heeft de Hoogl. van der kolk een verdienstelijk werk met deze Voorlezing verrigt, al ware er ook alleen door gebleken, dat het verkeerde bij ons wel vernomen wordt, maar slechts het betere eenen blijvenden indruk maakt. Het is toch op vereerend verzoek der Leerlingen van den Heer van der kolk, dat deze Redevoering het licht ziet. Zij werd door hen, en door de Leden van het Natuurkundig Genootschap te Utrecht, volgens geruchten, met het grootste genoegen gehoord. De Spreker voldeed aan der Studenten verzoek, en beantwoordde de hem bewezene onderscheiding met de opdragt dezer Voorlezing aan dezelve. De wijze, op welke dit onderwerp heeft moeten behandeld worden, gedoogt niet, het stukje streng wetenschappelijk te beoordeelen. De Hoogl. is zulks ook reeds in zijne Voorrede voorgekomen, door de vermelding, dat zij voor een gemengd publiek is gehouden. Uit dit oogpunt dus moet zij beschouwd worden, en dan is niet alleen hare bedoeling lofwaardig, maar ook hare bewerking doeltreffende. Het is niet gemakkelijk, wetenschappelijke onderwerpen, vooral van zulken aard, voor een gemengd gehoor te behandelen; men zegt voor den ingewijden doorgaans te weinig, voor den gewonen hoorder al heel ligt te veel, en wordt van beiden verkeerd beoordeeld. Zoo als de Verhandeling daar ligt, is zij voor geene opgave van inhoud vatbaar; wij zagen ook liever haar geheel gelezen. Waarheid ligt ten grondslag, dat doode natuurkrachten (dit spreekt reeds van | |
[pagina 200]
| |
zelve), maar vooral dat levenskrachten en ziel, hoe naauw in het leven vermaagschapt, hoe onafscheidbaar in den gezonden levenden mensch verbonden, niet hetzelfde, niet woorden van gelijkluidende beteekenis zijn. Hoezeer wij herder vereeren, hadden wij aan zijne zijde, of in de aanteekeningen, in plaats van jean paul, den wakkeren verdediger onzer individuéle zelfstandigheid tegen het absolute bestaan, den door zijne Verhandeling over het Mysticismus vooral onsterfelijk geworden' borger, gaarne genoemd gehoord. Zijne Voorrede voor de tweede uitgaaf van het Mysticismus is een juweel; zij doet ons den gedrukten, maar niet verdrukten Christen, op de puinen van zijn ingestort huiselijk geluk, met deelnemenden eerbied aanschouwen. Ook de reeds door ons genoemde haller had ten bewijze kunnen strekken, hoe de door het ligchaam in den tijd gebonden geest bij de slaking der boeijen herleeft; de mededeelingen uit zijn dagboek, twee dagen vóór den dood, steken heerlijk af bij de vroeger betoonde twijfelingen, - maar haller wist, waarop hij bouwde! Ofschoon de geachte Spreker zijne voordragt met zorg schijnt behandeld te hebben, had de stijl hier en daar nog eenig meerder toezigt noodig gehad: er schijnt in uitdrukking en woordvoeging iets Provinciaals hem aan te kleven. |
|