de in levendigen stijl te boek gestelde lotgevallen van henri ducor, Marinier van de Keizerlijke Garde, kunnen lezen. Wij althans werden er zoodanig door geboeid, dat wij slechts onzes ondanks telkens het werk uit de hand konden leggen, tot dat wij het ten einde waren. Het is waar, dat de Schrijver geheel als Franschman en, wat nog erger is, als Bonapartist aan zijne gevoelens lucht geeft; doch daarvoor ontvangt hij, of althans de lezer, in de aanteekeningen des Vertalers, zoo dikwerf het pas geeft, duchtige teregtwijzing, terwijl echter de tekst ongeschonden wordt overgebragt, hetgeen wij allezins goedkeuren.
Wegens den aard des inhouds loopen wij minder hoog met de Bandieten door mac-farlane. Maar men moet erkennen, dat de verschillende soorten van roovers in onderscheidene landen blijkbaar naar waarheid, in leef- en handelwijze, worden geschilderd. Veel, dat minder bekend is, wordt hier uiteengezet, b.v. omtrent de zoo magtige Chinesche zeeroovers.
De waarde der beide hier aangekondigde werken wordt er niet weinig door verhoogd, dat zij onopgesierde geschiedkundige waarheid behelzen, ten minste naar het getuigenis der Schrijvers: want, ja, hier en daar, ook in het werk van ducor, ontmoetten wij wel iets, dat ons bijna onmogelijk voorkwam. Echter er is zoo veel onwaarschijnlijks, wat niettemin waar is, dat wij het niet wagen, Schrijvers, die niets volstrekt onmogelijks melden, alleen op grond van het zonderlinge, dat er somtijds voorkomt, stoutweg tegen te spreken.
Aan alle Leesgezelschappen worden dus deze beide werken inzonderheid door ons aanbevolen.