de vervolgingen, waaraan de Apostelen en belijders, van den beginne aan, waren blootgesteld. Vervolgens bewijst de Redenaar, dat het Christendom een raad of een werk uit God is; en dit uit de geschiedenis van deszelfs vestiging - uit de aanvankelijke uitbreiding van hetzelve - uit den verderen voortgang dezer leer - uit hare bewaring - en uit den zegen, dien het Christendom, van deszelfs vestiging af, tot op den huidigen dag, aangebragt heeft. Eindelijk worden de gevoelens ontwikkeld, welke de herinnering hieraan in ons opwekken en versterken moet. - Wij lazen deze Leerrede met zeer veel genoegen. Zij is lang; maar het was ook eene bijzondere aanleiding. Taal en stijl verdienen lof. Dat de Nieuwenhoornsche en alle Gemeenten, welke het geluk hebben, bewijzen te ontvangen van de hoogte, op welke de kanselwelsprekendheid in ons Vaderland staat, dat voorregt toch op prijs stellen! Ach! daar zijn er zoo velen, (wij spreken in het algemeen) die vroom gewawel stellen boven echt Bijbelsche, milde voorstelling van het reine Christendom! Mogt, ook in dit opzigt, het werk, dat uit menschen is, wijken voor de levende woorden Gods!