Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Het vloo-proces.Ga naar voetnoot(*)(Gazette des Tribunaux, 22 Nov. 1833.)
Regtbank van Correctionéle Policie te Parijs, 6de Kamer, onder het Voorzitterschap van den Heer pérignon; Zitting van 21 Nov.
Eene zeer ongemeene zaak bragt heden voor de Correctionéle Regtbank de bestuurders van twee dramatische ondernemingen, mededingers in roem en voorspoed. Het gold hier niets minder, dan het Buitengewoon Schouwspel der arbeidende Vlooijen, vertoond door den Heer maestro, op het Beursplein, No. 27, ter eene, en de Tentoonstelling der nijvere Vlooijen van Londen, onder de bescherming der Koninklijke Familie en des Adels van Grootbrittanje, enz. waarop de Heer berlolotto dagelijks het publiek vergast, in de straat Richelieu, No. 10, ter andere zijde. Ten einde het wufte publiek te lokken en te boeijen, deed de Heer maestro, door geheel Parijs, geweldig groote biljetten aanplakken van dezen inhoud: ‘Buitengewoon Schouwspel der arbeidende Vlooijen, de eenige, welke eene zeer groote vermaardheid, en de eer verworven hebben der bescherming van al de Mogendheden van Europa. | |
[pagina 84]
| |
Het publiek zij gewaarschuwd, zijne Tentoonstelling niet te verwarren met die van een' kwakzalver in de straat Richelieu, als zijnde eene slechte en gemeene kopij van de zijne, te eenemaal de belangstelling des publieks onwaardig. Men aanschouwt eene groote Balzaal, in welke twee vlooijen gekleed als Dames, en twee andere als Heeren, een wals uitvoeren. Tien vlooijen, in het orkest, bespelen verschillende instrumenten van geëvenredigde grootte. De muzijk is van rossini en duidelijk hoorbaar. De zaal is met smaak versierd en door lusters verlicht. Het rijtuig van den Hertog van northumberland, getrokken door vier vlooijen, geheel getuigd; de koetsier en voorrijder, desgelijks vlooijen, in Hertoglijke liverei; de eerste houdt eene zweep, om zijn vierspan te kastijden. Twee vlooijen beslechten eene zaak van eer, den degen in de hand. Eene andere, in een blaauw kleedje, haalt een' emmer water op uit een' put. Een olifant van verbazende grootte, door twee vlooijen voortgesleept. Men ziet den Dey van Algiers in groot kostuum, een' schepter in de hand, te paard gestegen op eene vloo, welker tuigen van goud zijn. Een groot gouden stuk geschut, getrokken door twee vlooijen. De vertoonplaats is alle dagen open, van 10 ure des morgens tot 10 ure des avonds. De entrée is 1 fr. per persoon; voor kinderen de helft.’ De Heer berlolotto bleef niet achterlijk, maar verspreidde alom biljetten van nagenoeg denzelfden inhoud, doch waarin alleen het woord charlatan zorgvuldig vermeden, en door dat van individu vervangen werd. Bij hem zaten, in stede van tien, twaalf vlooijen in het orkest. Bij hem zag men ook nog vier vlooijen, aan eene tafel zittende en eene partij piquet spelende; een driemast oorlogsschip van 120 stukken geschut, voorzien van alle zeilen, touwwerk, enz. getrokken door eene enkele vloo; den Hertog van wellington, met zijne twee Aides-de-camp, op geheel van goud getuigde vlooijen gestegen; de degens van zijne Duëllisten waren van staal; een steekspel, uitgevoerd door vlooijen in verschillend kostuum, enz.; terwijl hij voorts verzekert, dat de bevalligheid en juistheid der verrigtingen, gevoegd bij de | |
[pagina 85]
| |
overgroote moeijelijkheid; gelegen in het onderwijzen en kleeden van zoo kleine insekten, alles overtreffen, wat zich denken laat. De lezing dezer beide authentieke stukken bragt natuurlijk de liefhebbers in eene groote verlegenheid; eene wreede onzekerheid deed hen onophoudelijk van het Beursplein naar de straat Richelieu, en omgekeerd, zich begeven. Intusschen nam de Heer berlolotto, geweldig gegriefd door den bijnaam van kwakzalver, die in groote letteren op de aanplakbiljetten van den Heer maestro prijkte, de zaak zeer ernstig op, dagvaardde laatstgemelden, en dwong hem alzoo, zijne gewigtige werkzaamheden te verlaten, om zich op de bank der beschuldigden te komen nederzetten, waar ook zijn beschuldiger in persoon verscheen. De Voorzitter doet den aanklager de gewone vragen. Berlolotto beantwoordt dezelve. De Voorzitter. Welk is uw beroep? Berlolotto, (met veel deftigheid.) Ik laat vlooijen zien. (Men lacht.) Voorzitter. Waarover beklaagt ge u? Berlolotto. Hier moet een kwakzalver zijn. De Heer maestro verwijt mij, dit te zijn; en ik, ik houd er hem voor. Één van ons beiden moet dus een kwakzalver zijn. Ik gedraag mij aan de uitspraak des Geregts. De Heer maestro, op zijne beurt door den Voorzitter ondervraagd, staat met veel drift op, en zegt: ‘Mijne Heeren! Lang heb ik te Londen een' tak van nijverheid uitgeoefend, ten doel hebbende, op een klein tooneel, de zegepralen en vermeesteringen van Keizer napoleon te vertoonen. Men sprak mij van de onderneming van den Heer berlolotto. Ik ging die zien, en vond ze niet slecht. Later bekroop mij de lust, naar Frankrijk over te steken. Ik gevoelde, dat ik tot iets beters, dan hetgeen de Heer berlolotto had verrigt, bekwaam was; en wel des te levendiger, daar ik, van mijne kindschheid af, bestendig veel smaak en geschiktheid had voor de opvoeding van verschillende insekten. Zoo onderwees ik, op het Collegie, l....n, vlooijen enz. (Zich tot de vergadering wendende.) Men geve mij eene vloo, en ik zal haar, op staanden voet, op de schrijftafel zelve van Mijnheer den Voorzitter, doen werken (een luid, aanhoudend gelach); terwijl het den Heere berlolotto veel tijds kost, om ze te onderwijzen | |
[pagina 86]
| |
en te vormen. Ik heb dus mijne kleine Tentoonstelling ondernomen en tot stand gebragt, en vermeen in waarheid niet, den Heere berlolotto eenig onregt te hebben aangedaan, met vóór hem te Parijs mijne arbeidende vlooijen te vertoonen.’ De Heer barillon, Advocaat van berlolotto, neemt het woord: ‘Mijne Heeren! Gij zijt ongetwijfeld reeds ingewijd in de gewigtige debatten, tot wier behandeling gij heden als Overheidspersonen geroepen zijt. Immers, er is nagenoeg geen inwoner van Parijs, die niet aan zijn huis de biljetten heeft ontvangen, welke ik u als lasterlijk kom aanklagen. Dezelve hebben u gewisselijk kenbaar gemaakt, dat er in Parijs twee troepen Acteurs bestaan van eene gansch bijzondere soort, bekend bij den naam van arbeidende vlooijen; maar, hetgeen die biljetten u niet voldoende hebben verklaard, en hetgeen ik in last heb u te bewijzen, is, dat er, met betrekking tot de Heeren berlolotto en maestro, een uitvinder is en een namaker, een eerlijk man, die belasterd, en een eerlijk man, die een lasteraar is. Oordeelt zelve, Mijne Heeren, wat hij is van die beiden, voor wien ik mij hier vertoone! De Heer berlolotto had aan zijnen vader het geheim te danken van het vernuftig beroep, thans door hem gedreven. Reeds in den jare 1815 vertoonde een Genuees, met name bruno, met wien de vader geässocieerd was, te Parijs nijvere vlooijen; de zoon, de van zijnen vader verkregen kennis zich ten nutte makende, deed reuzenschreden in de opvoeding der vlooijen. Nooit had iemand vóór hem eene vloo leeren putten, een paar leeren duëlléren, een orkest zamengesteld uit muzikale vlooijen! Hij bepaalde zich niet tot het werktuigelijke: een geschrift, verleden jaar te Londen door hem uitgegeven, getuigt, dat hij dit insekt als diepdenkend Natuurkundige heeft bestudeerd. Naauwkeurig beschrijft hij daarin deszelfs maaksel, zeden en gewoonten; in één woord, hij heeft op de vloo de zielkunde toegepast, zoo als men zulks tegenwoordig op den mensch doet. Vanhier, dat zijn roem welhaast zoo zeer steeg, dat hij zich vereerd vond met de bescherming der Grootbrittannische Koninklijke Familie, van den Adel en alle | |
[pagina 87]
| |
aanzienlijke personaadjen van Londen, waaronder met name Prinses augusta en de Hertog van glocester. Zoodat gedurende meer dan twee jaren zijne Tentoonstelling van Vlooijen bestendig een' verbazenden toeloop had, en, als 't ware, eene Volksinrigting is geworden. Te Londen maakte de Heer berlolotto, voor het eerst, kennis met den Heer maestro. Deze speculeerde, op geheel verschillende wijze, op de algemeene nieuwsgierigheid: hij vertoonde aan Londens bevolking de Veroveringen van napoleon. Maar het schijnt, dat te Londen zoo wel, als elders, de betoovering, aan dien grooten naam verbonden, door te groote verspilling, eindelijk uitgeput raakte, en dat de glorie van napoleon maestro geen brood meer gaf. Hij nam daarom de toevlugt tot een' anderen tak van nijverheid, aangemoedigd door het voorbeeld van berlolotto. Hem beving eene jeukte, om het publiek nijvere vlooijen te vertoonen. Hij zeide Londen voor Parijs vaarwel, en napoleon voor arbeidende vlooijen! Het stond hem ongetwijfeld vrij, aldus van het oneindig groote af te dalen tot het oneindig kleine; maar niet, den voorspoed van anderen te ondermijnen, door, ten koste van den Heer berlolotto, te Parijs, letterlijk diens aankondigingen te kopiéren; hem, een nieuweling in het vak, die, vóór zijne komst alhier, naauwelijks eene mannelijke van eene vrouwelijke vloo wist te onderscheiden; (en het schijnt, dat deze onderscheiding, in het belang der kunst, van het hoogste gewigt is.) En ondertusschen vermeet hij zich de bewering, dat hij de eenige bezitter is van vlooijen, die een' Europeschen roem hebben verworven! De Heer berlolotto kon niet onverschillig blijven bij zoo veel onbeschaamdheid. Hij vernam te Londen, dat men te Parijs zijne aanspraak op de gunst des publieks overweldigde. Men gevoelt, hoezeer hem deze naäping moest steken! Hij scheept zich onmiddellijk, met zijn oorlogsschip van honderdtwintig stukken, zijn' olifant, zijne Balzaal en heel zijn microscopisch gevolg, in op de pakketboot, en komt te Parijs, vast beraden, om eenen namaker, stout genoeg om zich met de vederen van eenen roem te tooijen, dien hij nooit behaald had, rekenschap af te vorderen. De aankondiging van maestro dien ten gevolge, u, Mijne Heeren, bekend, | |
[pagina 88]
| |
waarin hij den Heer berlolotto een' kwakzalver noemde, - deze beleediging deed de maat des onbescheids overloopen. Berlolotto gaf zijner regtmatige verontwaardiginge lucht in de krachtigste bewoordingen. Ziet hier het antwoord van maestro: ‘Gode zij dank, ik win veel gelds; ik sta in de gunst van al de dagbladen; heden zelfs staat er een groot artikel, te mijnen voordeele, in een groot blad, van den Heer jules janin; in de Temps staat er ook een. Ik waarschuw u, dat, zoo ge het ongeluk hebt, mij te mijnent te komen beleedigen, ik u de hersenpan met eene pistool zal verbrijzelen, vóór dat ge nog een woord gesproken hebt. Op die wijze zult ge ondervinden, dat een eerlijk man zijn woord houdt.’ Maestro, (met drift.) Ik heb 't gezegd en ik zal woord houden. Berlolotto. Gij hoort het! Maestro, (op zijne bank springende.) Ik houd woord, Mijnheer; ik houd woord! De Heer barillon, (vervolgende.) ‘Op ontvangst van dezen niet zeer beleefden brief, begreep de Heer berlolotto, dat het beter ware, met dusdanig man, den vorm van een regterlijk duël te omhelzen, en voor u, Mijne Heeren, den laster te bestrijden met de wapenen, welke hem de waarheid zoo wel, als de bewustheid van zijn goed regt verschaffen.’ De Advocaat besluit met tegen maestro te concluéren tot 3000 fr. schavergoeding en het aanplakken van het vonnis. Maestro scheen van nieuws ter prooije aan de levendigste gemoedsbeweging: 't was alsof de springzieke geest van een der woeligste van zijne Acteurs in hem gevaren was! De Heer pline faurie, Advocaat van den Heer maestro, heeft het woord: ‘Mijne partij heeft in zijn pleidooi alles uitgeput, wat deze zaak bijtends heeft. Mij rest niets meer, dan u, Mijne Heeren, de zeer eenvoudige taal van waarheid en rede te doen hooren. De Heer berlolotto was te Londen, toen hij vernam, dat de Heer maestro zich te Parijs bevond, en dáár, met zijne Fransche vlooijen, goede zaken deed. Terstond was hij bedacht, hem te gaan verdringen. Hij borg zijne Engelsche vlooijen, zij- | |
[pagina 89]
| |
nen Hertog van wellington, zijne Duëllisten, zijne muzikanten, zijne danseressen in zijne mouw, stak het kanaal over, en kwam te Parijs. Bij zijne komst verspreidde hij alom berigten, in welke hij hoog opgaf van de meerderheid van zijn genie, van zijne aanhoudende studiën, van de voorbeeldelooze kunst, waardoor het hem gelukt was, der vlooijen het springen af te leeren, door dezelve drie dagen in een rad op te sluiten.....’ Maestro. Beklagelijk! Goede Hemel! beklagelijk! Berlolotto. Gij zijt het, die beklag en medelijden wekt: uwe vlooijen weten niet, wat werken is. Maestro. Zoudt ge mij willen doen gelooven, mij, dat uwe vlooijen niet meer springen?.... Beklagelijk, mio caro! beklagelijk! De Heer pline faurie, (voortgaande.) ‘Het was den Heere berlolotto geoorloofd, zichzelven te prijzen; maar het stond hem niet vrij, zijne Engelsche vlooijen te prijzen, ten koste van onze Fransche vlooijen.....’ Berlolotto. De mijne zijn bekend. Ik heb er eene verkocht aan Graaf demidoff. De uwe zijn niet eens menschen-vlooijen: uw hond verschaft u uwe Acteurs! De Heer pline faurie vervolgt zijn pleit, onophoudelijk in de rede gevallen door beide partijen. Hij beweert, dat hier geen laster plaats greep. Maestro heeft berlolotto met den naam van kwakzalver bestempeld, maar dusdoende hem bij zijnen waren naam genoemd. De Heer desclozeaux, Advocaat des Konings, bepaalt zich tot de behandeling der zaak uit een regtskundig oogpunt. Hij is van meening, dat het misdrijf van laster bewezen is, en besluit tot het toepassen op maestro van de straffen, bij de wet gevorderd. De Regtbank verwijdert zich, om te raadplegen. Gedurende deze schorsing der zitting is het strijdperk geopend voor de heftige wederzijdsche aanvallen der partijen. Beiden spreken met vuur, elk tot de hem omringenden, over de voortreffelijkheid van hun opvoedingsstelsel, de uitgebreidheid hunner werkzaamheden, den voorspoed hunner onder neming enz.; maar, weldra elkander naderende, ontstaat er een levendige en koddige twist tusschen beiden: Maestro. Gij zijt de kwakzalver, Mijnheer! Er is geen vonnis noodig, om dit te bewijzen. Berlolotto. Gij zijt een ellendige weetniet, mijn | |
[pagina 90]
| |
goede Heer! Ik heb een boek in groot octavo over de vlooijen geschreven: daaruit hebt ge mijne geheimen gehaald. Maestro. Gij hebt even zoo min geheimen als ik. Geef mij de eerste vloo de beste, en ik zal die oogenblikkelijk doen werken als een kleine Engel. Berlolotto. Zwijg toch, om de eer der kunst! Maestro. O, Mijnheer de kunstenaar! geef mij de eerste vloo de beste, en ge zult het zien! (Zich tot de vergadering wendende): Wie heeft eene vloo? Berlolotto. Gij gebruikt niet dan honden-vlooijen, en ik verwed 20 louis d'or, dat drie vierden van uwe Acteurs op dit pas dood zijn. Maestro. Wanneer ik vlooijen van mijn' hond gebruik, geef ik ze mijnen arm (hij stroopt zijne mouw op); zij worden weldra menschen-vlooijen, daar ze zich met mijn eigen bloed voeden. Berlolotto, (desgelijks zijnen arm vertoonende, die er zigtbare blijken van draagt.) En ik, mio caro! Meent ge dan, dat ik bij mijn' buurman ga, om hun tafel en huisvesting te bezorgen? Maestro. Uw geheim is het mijne. Gij neemt de eerste vloo de beste, plaatst die op een hellend vlak, en maakt eenig voorwerp aan haar' kop vast; de vloo wil springen, (want de vloo wil altijd springen, en ik daag u uit, uwen Hertog van wellington het springen te beletten) en doet alzoo, met kleine schokken, het rijtuig of het kanon voortgaan. Wat bliefje?... Berlolotto. Gij zijt niet waard, een kunstenaar te zijn. Een der Toehoorders. Signor maestro verkoopt het geheim. Maestro. Neen, ik geef het ten beste. Berlolotto. Ik heb mijne vlooijen bij den Koning der Franschen ingeleid. Maestro. De Hertog van orleans is de mijne komen zien. Berlolotto. De Koning heeft mij in de Troonzaal ontvangen, en mij 20 louis d'or gegeven. Maestro. De Kroonprins heeft mij 20 stuivers gegeven, en de verzekering van zijne bescherming. Berlolotto. Ik daag u uit, eene uwer vlooijen in krijgsmansgewaad te stellen tegen eene der mijnen, gewapend enkel met een penneveêrtje! Maestro. Ik neem de uitdaging aan. | |
[pagina 91]
| |
Een der Toehoorders. Neem het publiek tot scheidsman, en ge zult eene goede beurs maken. Berlolotto. Het zij zoo! Wij zullen zien! De Regtbank komt in de zaal terug; en beide partijen begeven zich weder naar hare plaats, zeggende: ‘Wij zullen zien!’ De Regtbank verklaart, dat het gebezigde woord kwakzalver, in de aankondiging van maestro, geen laster daarstelt, maar wel het vergrijp van openbare beleediging, strafbaar volgens Art. 19 van de Wet van 17 Mei 1819. Zij veroordeelt maestro tot 16 fr. boete. De Heer barillon. En de aanplakking van het vonnis? De Voorzitter. De Regtbank vergunt dit niet. De Advocaat des Konings. Het zou eene aankondiging, een schouwburgsbiljet zijn, ten koste van den aangeklaagde. |
|