Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
Ontzettende menigte van ratten te Parijs.Het is onmogelijk, slechts eenigermate bij gissing te ramen, hoeveel het getal van deze dieren wel beloopt in de hoofdstad van Frankrijk; maar dat het verbazend groot moet zijn, kan blijken uit de daadzaken, die wij zullen bijbrengen. Men heeft weleens den wensch geuit, dat de slagthuizen op zekeren afstand van Parijs verwijderd mogten worden, doch van dit plan afgezien, voornamelijk uit vreeze, dat de nabuurschap er gevaarlijke gevolgen van zoude ondervinden, indien dat vraatachtig gedierte eensklaps van het gewone voedsel beroofd wierd. De krengen der paarden, die elken dag sterven of gedood worden, (en somtijds bedraagt dit getal 35) vindt men den volgenden morgen tot op de beenderen verslonden. Als men nu in aanmerking neemt, dat de ratten eene groote hoeveelheid van de peesachtige deelen en ingewanden, die uit de slagthuizen op den vuilnishoop geworpen worden, opeten, en als voorts berekend wordt, wat eene enkele rat verteert, kan men eenig denkbeeld maken van de verbazende menigte dezer dieren. Zekere dussaussois, eigenaar van een slagthuis, heeft trouwens eene nog betere proeve genomen. Een gedeelte van zijn gebouw is omgeven door sterke muren, waarin beneden eenige gaten gemaakt zijn, om tot het in- en uitgaan der ratten te dienen. Binnen deze, alzoo ingeslotene, plaats wierp hij twee of drie doode paarden. Na eerst voorzigtig en zoo stil mogelijk alle gaten gestopt te hebben, trad hij, vergezeld van eenige zijner werklieden, die ieder in de eene hand eene fakkel, in de andere eenen stok hadden, op het plein, en begon, de deur achter zich gesloten hebbende, eene algemeene jagt en slagting. Het was niet noodig, te mikken; want, hoe men ook sloeg in het wilde, elke slag trof zeker ééne rat; en de genen, die over den muur wilden klimmen, waren genoodzaakt, zich te laten vallen, wanneer men de brandende fakkels van onderen tegen hen hield. Door herhaling van dit middel, telkens na verloop van vijf dagen, doodde hij in den tijd van eene maand 16,050 ratten. In één' nacht werden er 2,650 geveld, en het bedrag van vier jagten was 9,101. Als men nu onderstelt, dat de krengen van paarden, die op andere plaatsen te Parijs liggen en elken nacht verslonden worden, even veel ratten aantrekken, moet het aantal ongemeen groot zijn. Deze dieren heb- | |
[pagina 81]
| |
ben, even als de konijnen, in de naburige velden zich verblijven gemaakt. Al de omringende hoogten zijn als ondermijnd en bewoond tot op verren afstand. Ook ondergraven zij muren en gebouwen. Alleen door bijzondere voorzorgen te gebruiken - door den grond met gebroken flesschen te vullen - is het genoemden dussaussois gelukt, een klein huisje, dat aan zijne slagterij belendde, voor instorten te beveiligen. De menigte der ratten is zoo groot, dat zij niet allen in de nabijheid der slagthuizen zich kunnen ophouden. Daar zijn veel betreden en welbekende rattenpaden, welke van de plaatsen, waar de paarden gedood worden, tot op eenen afstand van eenige honderd schreden, dwars over de velden leiden. Men bemerkt die vooral bij nat weder, wanneer dezelve met een kleiachtig slijk bedekt zijn, dat aan de pooten der ratten kleeft, wanneer deze uit hare holen komen. Merkwaardig is de voorkeur, welke deze dieren aan eenig bijzonder gedeelte van het paard geven; zij beginnen steeds met de oogen, drinken het daarin vervatte vocht, en eten het vet, dat achter in de oogholte is. Daar is geen voorbeeld, dat een dood paard eenen nacht over ligt, en de oogen des morgens niet verslonden zijn. Gedurende eene strenge vorst, toen het onmogelijk was de paarden te villen en open te snijden, die eenigen tijd aan de lucht blootgesteld waren geweest, en toen het gevolgelijk ook voor de ratten moeijelijk werd zich met paardenvleesch te voeden, wisten zij zich op volgende wijze te redden: zij drongen namelijk in het ligchaam, of door de wond, zoo het dier met een mes in de borst doodgestoken, of door den endeldarm, zoo het anders gestorven en de huid niet afgetrokken was. Dan huisden zij daar binnen en verslonden het vleesch, zoodat, toen het begon te dooijen, de werklieden niets vonden dan vel en geraamte, zoo geheel van vleesch ontdaan, alsof een bekwaam ontleedkundige aan het werk ware geweest. De ratten vermenigvuldigen zeer sterk. De wijfjes werpen vijf of zes malen in het jaar. Bij eenigen, die wij openden, vonden wij 14, 16 tot 18 jongen. Men behoeft slechts den grond met den voet een weinig om te roeren, om ratten te ontmoeten. De stoutheid en vraatzucht van deze dieren gaat bijkans alle verbeelding te boven. Het volgende geval moge er ten bewijze van strekken. De Heer magendie, zelf naar Montfaucon gegaan zijnde, om twaalf ratten te krijgen, waarmede hij proeven wilde doen, had die te zamen in | |
[pagina 82]
| |
een kistje laten werpen. Bij zijne tehuiskomst opende hij hetzelve en vond slechts drie ratten; de anderen waren door deze verslonden, en er bleef niets over, dan de staarten en beenderen. Zou men nu, dit berigt in aanmerking nemende, niet mogen vragen: Is er reden, om te vreezen, wat de ratten doen zouden, in geval van verwijdering der slagthuizen op grooteren afstand van Parijs? Mag er niet op de natuurlijke vraatzucht van deze dieren gerekend worden? Zullen zij, wanneer de honger prikkelt, elkander niet verslinden in hare holen, even als in het kistje van magendie? Ook zal de zucht naar winst mede toebrengen tot derzelver verdelging, daar de bontwerkers thans begeerig naar de vellen schijnen. Vóór eenigen tijd verkochten de werklieden van dussaussois die voor drie francs en vijftien sous het honderd.Ga naar voetnoot(*) |
|