(Met verlof: Utar post alio, si invenero melius, zeide cicero eens.)
Nog diene, tot eene proef, het volgende, voorkomende in het verhaal der verovering van Jeruzalem door titus: ‘De geschiedschrijvers verzekeren ons, dat deze droevige gebeurtenis van groote wonderteekenen is voorafgegaan. Eene buitengewoon groote staartster vertoonde zich een geheel jaar boven de stad; op het paaschfeest had men eene koe, die ten offer geleid werd, een lam zien werpen; omtrent de zesde uur van den nacht ging de oostpoort des tempels, die van koper en zoo zwaar was, dat twintig mannen ze naauwelijks konden sluiten, van zelve open, schoon met zware sloten en ijzeren boomen gesloten; de belegerden hadden, kort na den hoogtijd op den 27 van Mei, voor zonnenopgang, het geheele land over, in de lucht eene menigte wagens met gewapend volk dwars door de wolken zien rennen.’ Een boekje, dat zulke legenden, alweder zonder eenige teregtwijzing, bevat, wenscht de Vertaler gerangschikt te zien onder de nuttige en doelmatige leesboeken voor de jeugd!
Dat de segur, bij de beschrijving van het lot, dat den Joden na hunne verstrooijing in alle landen trof, zwijgt van de bescherming, die aan dit volk, reeds terstond na de stichting van ons voormalig Gemeenebest der vereenigde Nederlanden, in ons vaderland te beurt viel, door welke onze vooronders zich zoo voordeelig van bijna alle volken van het Christelijk Europa hebben onderscheiden, en het doet voorkomen, alsof de Joden het eerst, sedert den invloed der Fransche omwenteling, hier te lande dragelijk hadden, is eene miskenning, die de Nederlander reeds gewoon is, vooral van den Franschman; maar dat een Nederlander, die voorgeeft vrij te vertalen, het in dit opzigt ontbrekende niet vergoedt, is niet zeer nationaal. De Heer de breet zou zich vrij wat meer aanspraak op den dank van zijne landgenooten hebben verworven, indien hij het onderwijs van zijnen hooggeschatten Leermeester van der palm zich ten nutte gemaakt had, door, met behoud van het goede van het oorspronkelijke, hun iets meer bruikbaars te leveren, dan deze overzetting van dit in vele opzigten zoo gebrekkige werk. Er zijn menschen, die meenen, dat kortheid regt geeft op onvolledigheid en onnaauwkeurigheid, en dat men, voor de jeugd schrijvende, kinderachtig mag