Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 681]
| |
Boekbeschouwing.Herleven en herkennen. De Christelijke vriendschap op aarde, voortdurende in den hemel. Naar het Engelsch van C.R. Muston, A.M., Engelsch Predikant te Rotterdam; door G. van Reyn. Te Rotterdam, bij Wed. van der Meer en Verbruggen. 1833. In gr. 8vo. X en 310 bladz. Met gegraveerden Titel en Vignet. f 3 - :Het onderwerp, door den Eerw. muston behandeld, behoort tot dezulken, waarover men dikwijls met belangstelling spreekt, en waarnaar ieder, die over de toekomst niet geheel onverschillig denkt, weetgierig vraagt. Naauwelijks was ons bekend, dat de Heer muston te Londen had uitgegeven een werk, onder den titel: Recognition in the World to come, or Christian Friendship on Earth perpetuated in Heaven, of wij ontvingen van hetzelve de Nederduitsche vertaling, onder bovenstaanden titel. De naam van muston deed ons een goed werk, die van van reyn eene goede overzetting vermoeden. Wij wenschten de waarschijnlijkheid der herkenning bij het herleven hier eens regt bondig en bijbelsch behandeld te vinden; en vooral hoopten wij - van nature vijanden eener drooge theorie - opwekking en besturing aan te treffen met opzigt tot vriendschapsbetrekkingen in dit leven; een onderwerp, der beschouwing uit een Christelijk oogpunt te meer waardig, naarmate hierin minder is voorgewerkt. Wij vonden ons bij de lezing niet bedrogen, en kunnen de gunstige gedachten van Collegen, de Engelsche Recensenten, in de Voorrede vermeld, ten volle beamen. Om de lezing en behartiging van dit belangrijke boek aan te moedigen, moge de opgave van deszelfs inhoud dienen. In het eerste Hoofdstuk, ter inleiding strekkende, wordt de aard en het belang des onderwerps ontwikkeld, en aangewezen, dat dit onderzoek niet berispelijk is, mits het met voorzigtigheid geschiede en men het licht der Goddelijke openbaring volge. Het is evenwel alleen van een ondergeschikt belang, en moet daarin wijken voor zulke onderwerpen, als met welke ons Christelijk geloof moet staan of vallen. Daarna wordt, in het tweede Hoofdstuk, de hoop der | |
[pagina 682]
| |
hereeniging in eene andere wereld beschouwd, als overeenstemmende met de algemeene begrippen der menschen. Men vindt die hoop bij de Heidenen; zij staat in het naauwste verband met de Godenleer der Grieken en Romeinen. Homerus en virgilius worden hier met regt aangehaald, en daarna wordt op socrates en cicero gewezen. Alzoo aangetoond hebbende, hoe de Dichters en Wijsgeeren der klassieke oudheid de leer der voortdurende betrekking hadden geleerd en ondersteld, spreekt de Schrijver ook van de overleveringen der Noordsche volken, bijzonder van de Edda en van ossianGa naar voetnoot(*), gelijk ook van de overeenstemming der latere Heidenen met de vroegere; een gevolg, of van hoogere openbaring, of van scherpzinnige redenering op gronden van rede. - In het derde Hoofdstuk stelt de Schrijver den aard der Christelijke vriendschap voor, als de bekoorlijkste vorm der sympathie, die onder de menschen bestaat. Veel schoons is deswege hier gezegd; dit had evenwel, onzes inziens, korter kunnen - en in verhouding tot het overige moeten - zijn. Hoofdst. vier geeft hetgeen wij bovenal verlangden, de overweging namelijk van de voortduring der Christelijke vriendschap, als gegrond op de H. Schrift. Nadat de zekerheid des toekomenden staats hier weder behandeld, en de plaatselijke en gemeenschappelijke bestemming der gezaligden (vooral uit Joh. XVII en Eph. I:22, 23) | |
[pagina 683]
| |
beredeneerd is? komt muston tot het hoofdpunt van zijn geheele betoog. Na de opgave der gronden, ontleend uit de menschelijke natuur en betrekkingen op deze aarde, waar wij ook na langen tijd elkander herkennen, wordt de zaak bijbelsch overwogen. Het naauwe verband tusschen dit en het volgende leven staat hier natuurlijk op den voorgrond; belooning en straf worden voorgesteld, als dit niet te zijn zonder herinnering aan het aardsche. De volmaaktheid der gezaligden moet ook in zich sluiten volmaking van hunne verstandelijke beginselen en dus ook van het herinneringsvermogen. Vervolgens worden onderscheidene Bijbelplaatsen opgegeven, in welke de Schrijver (en wij met hem) gronden vindt voor de verwachting van wederzien en herkennen. Alleen zouden wij Col. I:28 hier niet hebben aangehaald. Regt ter snede is de vermelding van Matth. VIII:11, XIX:28, XXV:40, XXVI:29, Luk. IX:28-33, XVI:9, 22-31, 1 Cor. XIII:12, 1 Thess. IV:13-18, gelijk ook de verwijzing naar Openb. VI:9-11. Het is eene zeer juiste, hier gemaakte opmerking, dat de herkenning en hereeniging in deze plaatsen niet stellig wordt geleerd, maar veeleer ondersteld, en alzoo veilig uit dezelve af te leiden. ‘Zoo blijft dan hieromtrent geen twijfel over; maar er wordt echter met betrekking tot de herstelling der godsdienstige vriendschap, of tot eenige welbehagelijke belangstelling in den omgang met heilige en gelukzalige wezens, nog iets meer vereischt, dan eene bloote herkenning, en dat is, de voortduring des maatschappelijken beginsels.’ Deze wordt aangenomen, na de opmerking van het verlangen, dat in ons huisvest, en de voorstelling der liefde, die daar zal verhoogd en veredeld worden. De bedenking uit Luk. XX:34-36 en 1 Cor. XV:50, welke hier noodzakelijk moest voorkomen, wordt alzoo opgelost, dat men in dit leven vele verbindtenissen moet beschouwen als voorbijgaande natuurwetten tot een voorbijgaand (liever tijdelijk) doel. Eindelijk worden de redenen opgegeven, om welke men niet slechts aan eene algemeene, maar ook aan eene persoonlijke genegenheid denken moet. Hoogstbelangrijk is de opmerking van de uitwerking, welke gezamenlijke herinneringen noodwendig op Christelijke vrienden zullen moeten hebben, en niet minder de redenering, afgeleid uit Hebr. XIII:17, Phil. II:15, 16, 2 Cor. I:14. - De voortdu- | |
[pagina 684]
| |
ring der Christelijke vriendschap beschouwd, als overeenstemmende met den aard en de strekking des Christendoms, maakt het onderwerp uit van het vijfde Hoofdstuk. Die vriendschap toch, welke op vereeniging in christus rust, is den hemelschen Vader welbehagelijk; maar zij is hier onvolkomen, en dus hier namaals te verwachten. Het Christendom is een stelsel van herstelling in het verloren geluk. (Dat de zaligheid, den geloovigen weggelegd, het geluk zal overtreffen, hetwelk de mensch, ware hij in den staat der onschuld gebleven, zou hebben genoten, is eene stelling, hier bladz. 104 geleerd, door den Vertaler in eene der Aanteekeningen achter het werk voorgestaan, meermalen ook door ons gehoord, maar van welker waarheid wij ons tot nog toe niet hebben kunnen overtuigen.) Het Christendom belooft ons de hoogste genoegens, en deze zullen door die hereeniging niet weinig worden verhoogd, vooral voor diegenen, welke hier aan de verbetering van anderen gearbeid hebben. Deze verwachting alzoo behoort, om de uitdrukking van den Schrijver te bezigen, tot de harmonie (meent muston niet eigenlijk analogie?) des Christendoms. - Het zesde Hoofdstuk bevat eene voorstelling van de wederontmoeting en toekomstige vriendschap der regtvaardigen. Schilderachtig en uitlokkend is hier de voorstelling der hemelsche gelukzaligheid met bijbelsche uitdrukkingen geschetst, en der bronnen van genot, welke voor Christelijke vrienden uit hunne vereeniging vlieten zullen. Teregt - moge het worden gelezen en behartigd! - roept muston daarbij uit: ‘Onzalige! die hier zulk eene eeuwigheid van hemelgenot voor eene waterbel van zingenot verbeuren wilt!’ Hij wijdt een zevende Hoofdstuk aan de overweging der zwarigheden en bedenkingen, met de leer van de voortduring der vriendschap verbonden. Na de aanmerking, dat eene stelling, die op ontegensprekelijke blijkbaarheid rust, niet in twijfel moet getrokken worden wegens hare schijnbare onbestaanbaarheid met andere erkende waarheden, worden onderscheidene bedenkingen te berde gebragt en beantwoord. De bedenking, dat er alzoo ook herinnering zal moeten zijn van het zondige en smartelijke en daaruit ontstane vermindering van geluk, wordt dus opgelost, dat de vrees voor terugkeering van dit een en ander niet meer zal bestaan, en deze overtuiging de dankbaarheid zal verhoogen. De zwarigheid uit de herinnering van verongelijkingen en ‘misverstanden’ | |
[pagina 685]
| |
(een onbehagelijk meervoud, even als invloeden, bladz. 120) wordt weggenomen door de aanmerking, dat men die daar geheel zal vergeten, gelijk het reeds hier dikwijls door verandering van omstandigheden geschiedt. Het spreekt van zelf, dat hier ook de bedenking moest opgelost worden, ontleend uit de kennis der veroordeeling van onboetvaardig geblevene vrienden. Sterk en krachtig is deze bedenking voorgedragen. Het onderscheid van hartstogten en het verschil van oogpunten hier en hier namaals leveren de stof tot oplossing, terwijl de eenstemmigheid tusschen den wil der gezaligden en dien des Scheppers deswege bevrediging zal daarstellen. (Wij zouden er bijvoegen, dat hier de sprake is van Christelijke vriendschap, d.i. eene zoodanige, die gemeenschap in christus ten grondslag heeft. Waar zulke vriendschap plaats vindt, is wel naauwelijks aan het aanschouwen der veroordeeling van den eenen door den anderen in de zaligheid te denken.) Eindelijk wordt hierbij ook aangemerkt, dat die herkenning niet in strijd is met het alles overtreffende genoegen, dat de zalige in de tegenwoordigheid en aanschouwing van God smaken zal, omdat bij dit hoogste genot ook mindere bronnen van vreugde denkbaar zijn. - Het achtste Hoofdstuk handelt over de wederontmoeting der goddeloozen. Hier wordt eerst aangetoond, dat de vreeselijke bedreigingen van Gods woord geene hersenschimmen zijn; daarna, bij tegenoverstelling van het vroeger behandelde, die wederontmoeting, vooral dergenen, die elkander bedorven hebben, aandoenlijk, maar zonder holle gezegden, die men hier trouwens nergens vinden zal, voorgedragen; en de hooge waarde van het Evangelie geschetst, als hetwelk ons de middelen aanwijst, om al die ellende te ontgaan. - Hierop volgt, ten negende, het gewigt van persoonlijke godsdienstigheid, inzonderheid ter aansporing tot ernstig zelfonderzoek. Diep indringend en overtuigend is dit Hoofdstuk voor allen, welken de gemeenschap met God en de storelooze omgang met gezaligde vrienden niet onverschillig is. - De vorming van vriendschaps- en huwelijksverbindtenissen is het opschrift van het tiende Hoofdstuk. Men vindt hier belangrijke wenken, inzonderheid met betrekking tot het laatste, waarbij wel op stand, smaak en uitwendige belangen moet worden acht gegeven, maar vooral toch gelet op godsdienstigheid, die op het ware geluk der huisgezinnen en op de vorming der kinderen van zulk een' gewig- | |
[pagina 686]
| |
tigen invloed is. Regt goed! - Een elfde Hoofdstuk geeft wenken omtrent de pligten der Christenen jegens hunne ongeoefende en ongodsdienstige vrienden. Zeer teregt merkt muston aan, dat de teregtbrenging der zulken te veel beschouwd wordt als het bepaalde werk der Leeraars alleen. (Wij dachten aan Gal. VI:1 en Jak. V:19, 20.) Het wordt hoofden der huisgezinnen bijzonder aanbevolen, en, met inachtneming van welvoegelijkheid, ernstig - en kan het te ernstig? - op het hart gedrukt. - Het twaalfde Hoofdstuk behandelt den aard en de voorwerpen der Kerkgemeenschap. De nieuwe betrekking der Christenen, tot ééne gemeente verzameld, wordt levendig en schoon voorgesteld, en het geluk onzer dagen geroemd, in welke die verbroedering is toegenomen, en zoo vele nuttige uitvindingen tot de meerdere gemeenschap der Christenen leiden. Eindelijk bevat het laatste Hoofdstuk de ontwikkeling der troostgronden, welke de hoop der hereeniging bij het verlies van Christelijke vrienden oplevert. De vriendschap met God is en blijft voor den Christen de beste troost; maar daarbij moge ook de verwachting eener voortdurende vereeniging werken. Dit alles wordt met eenige algemeene aanmerkingen over de genegenheid, welke hier door ons mag en moet aangekweekt worden, - over de gemoedsgesteldheid, met welke ieder Christen zijn eigen verscheiden van deze wereld behoort te gemoet te zien, - over den Goddelijken oorsprong van het Christendom - en over de onuitputtelijke liefde des Verlossers besloten. Breedvoerig hebben wij den inhoud van dit belangrijke boek opgegeven, ten einde alzoo de aandacht van het publiek, te midden van zoo vele vlugschriften onzer dagen, op hetzelve te vestigen. De stijl is uitstekend, de vertaling meer dan loffelijk, druk en papier behagelijk; met één woord, het geheele voorkomen aangenaam. Gaarne voerden wij een proefje aan; maar dit verslag is reeds lang genoeg. Wij vernemen, dat alreeds eene tweede uitgave - welk een zeldzaam verschijnsel! - het licht ziet, en hopen daarin uitdrukkingen, als bladz. 74 verzienige voorzigtigheid; kapitale letters (op zijn Hoogduitsch) van zelfstandige naamwoorden, als aarde, geloof, geschrift enz., en drukfouten, als bladz. 190 afhankelijkheid aan, 1. van, verbeterd te vinden. |
|