Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigten betreffende de Asiatische Cholera te Amsterdam en in andere deelen des Rijks, enz. IIIde, IVde en Vde of laatste Stuk. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. In gr. 8vo. f 3-60.Geruime tijd is er verloopen sedert de aankondiging der beide eerste StukkenGa naar voetnoot(*) der belangrijke Berigten, betref- | |
[pagina 420]
| |
fende de Asiatische Cholera te Amsterdam. De Cholera heeft ons intusschen andermaal bezocht, en na deze wel niet geheel onverwachte, maar toch altijd schrikverwekkende terugkeering zien wij thans de toekomst nog met eenen vorschenden blik tegen. Het is voor ons eene eenigzins zonderlinge gewaarwording, na met zoo vele geschriften over de Cholera ons te hebben moeten bezig houden, na zekeren stilstand tot dit onderwerp terug te keeren; te zonderlinger, dewijl wij ons, bij de eerste verschijning der Cholera, zoo wel door de voorafgegane, als vervolgens met haar gelijktijdig verschenen geschriften, als overstelpt zagen; terwijl bij hare terugkeering, verheffing, of hoe men 't noemen wil, de diepste rust de vroegere luidruchtige beweging vervangen heeft. Doch zoude het hier anders geweest zijn dan het altijd gaat? Stilte vervangt den storm, rust volgt op beweging, kalmte vloeit uit opgewondenheid voort. Het is goed, na zoo veel als er geschreven werd over de Cholera, dat er verpoozing of stilstand gekomen is; er zouden toch nu reeds dagen en jaren noodig zijn, om alwat het licht zag te lezen; ofschoon, hetgeen van eene blijvende waarde is, geene te groote ruimte beslaan zal. Men vindt in deze Stukken ziektegevallen en waarnemingen medegedeeld, onder anderen door de Heeren van cooth, van hees, davids en rive. Zij hebben allen betrekkelijke waarde. In die van den Heer van hees trok onze aandacht, dat de in den beginne prikkelend ingestelde geneeswijze al spoedig door eene vrij sterk doorgezette antiphlogistische moest vervangen worden. Men zag zich toch genoodzaakt, de aderlating tot drie malen toe te herhalen. In die zelfde ziektegeschiedenis vindt men, bl. 122, een voorschrift van eenen anderen Geneesheer, waarin slechts zeven verschillende geneesmiddelen voorkomen! - De Heeren hage en bolkenstein geven met derzelver waarnemingen tevens een kort verslag van deze ziekte in het dorp Huizen. De behandeling schijnt doorgaande opwekkend geweest te zijn. Van de Cholera te Monnikendam vindt men des- | |
[pagina 421]
| |
gelijks een kort verslag, bl. 390-395. In deze zoo wel als die, door de Heeren davids en rive medegedeeld, heeft men nog al gebruik gemaakt van het Magisterium Bismuthi. In het 4de en 5de Stuk, bl. 348, geven deze beide Heeren een verslag omtrent eenige der door hen aangewende geneesmiddelen. Aan baden zouden zij geene beslissende stem gegeven hebben; het nut der bloedontlastingen bleef hun problematisch; van het toedienen van een braakmiddel zouden zij geene vaste wet hebben willen maken; onder de inwendige prikkelende en krampstillende middelen belijden zij eenige vooringenomenheid met het Sal. Corn. Cerv. Het is dezen Heeren dus als meerderen gegaan. Het strekt hun echter tot bijzondere eer, dat zij, voor wie, zoo zij zelve zeggen, deze betrekking nieuw en moeijelijk was, zoo weinig wezenlijke vooringenomenheid en over het algemeen de gaaf der onderscheiding zoo wél aan den dag leggen. Zulk eene wijze van denken en handelen kan echter mede geene bevreemding wekken omtrent iemand, die zich later als den Schrijver over de Cholera Asiatica heeft doen kennen.Ga naar voetnoot(*) Wegens de aanwending der Ammonia liquida hebben zij geene genoegzame ondervinding gekregen. Het schijnt meer en met goed gevolg beproefd te zijn door den Heer h.w. van rossem, (bl. 361) die met den Heer van cooth in hetzelfde Hospitaal werkzaam was. Ook deze waardige kweekeling der Utrechtsche Hoogeschool wordt hier met dien lof vermeld, op welken hij onlangs een nieuw regt verkregen heeft door eene bekroonde Verhandeling, het voortbrengsel van eenen jongeling, maar meer als het werk van eenen reeds op de geneeskundige loopbaan meer gevorderden te beschouwen. Ook de Heer van lier heeft eenige bijdragen over de geneeswijze der Cholera, bl. 372, met eene waarneming, bl. 139, verbonden. Hij behandelt een grooter getal geneesmiddelen, welke echter ook hem geene bijzonder afdoende uit- | |
[pagina 422]
| |
komsten schijnen opgeleverd te hebben, zoo men althans uit zijne slotrede, bl. 386, zoude opmaken. Hij verschilt van davids en rive, dat hij slechts bij twee lijders aderlatingen in het werk liet stellen; terwijl zij drie vierden van degenen, bij welke aderlatingen waren aangewezen, door deze behouden hebben. Zij schijnen dus, uit dit gezegde, met de aderlating meer ruimschoots te werk gegaan te zijn. Dat bij zulk eene heerschende ziekte de waarneming der ziektegesteldheid hoogstbelangrijk moet worden, doet de pogingen van den Heer m.w. luber dankbaar erkennen. Het is echter niet mogelijk, hieromtrent in bijzonderheden te treden. De Heer w. vrolik, die zich als Verzamelaar opgaf, heeft ook door deze Stukken heen dezelfde werkzaamheid aan den dag gelegd, al dadelijk bij het begin betoond. Hij vervolgt zijn Geschiedkundig overzigt van de maatregelen ten behoeve van de Cholera-lijders, bl. 166 en 387. Maar hij bepaalt zich niet slechts bij het dus te noemen administrative gedeelte van het vak; ook voor de wetenschap was hij door lijkopeningen met davids en rive werkzaam. Het twintigtal lijkopeningen zijn gelijk zij behooren te wezen, zal daardoor bereikt worden hetgeen de Mededeeler wenscht: betere kennis omtrent deze vreeselijke ziekte, bl. 300. Hij sloeg daartoe den waren weg in. Bemoedigend moge de slotrede zijn (bl. 333); bij het zien mislukken van zoo vele pogingen, bevestigt zij echter ten sterkste het reeds vroeger uitgesproken vonnis eener vreeselijke ziekte. Zal de kunst op den weg der waarneming bijna iets mogen verhopen tegen die gevallen, waarvan gezegd wordt, dat zij soms reeds met den dood aanvangen? (bl. 334.) En het is waar, de dood heeft dikwijls bij het leven reeds gezegevierd; dit blijft toch altijd iets schrikverwekkends. De kunst vermag veel; maar, zoo ergens, vindt zij hier hare grenzen, en gevoelt zich alles behalve alvermogend. Onder zulke gevallen gevoelt de mensch- en kunstoefenaar zijne diepe afhankelijkheid van eene hoogere Magt. Aan het einde dezer Stukken vindt men wederom het | |
[pagina 423]
| |
vervolg der doorgaande staten, bijlagen, en der naamlijst van de Cholera-lijders; al hetwelk van een meer plaatselijk belang is. Hetzelfde kan ook gezegd worden van het overzigt van de verspreiding der Asiatische Cholera tot op den 1 Nov. 1832 in deze Stad. - Bij het laatste Stuk is de platte grond der Stad Amsterdam gevoegd. |
|