Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 344]
| |
Een zeer belangrijk onderwerp wordt op eene zeer menschkundige wijze behandeld. De Schrijver toont overal hoogen ernst, en veroorlooft zich geene ongepaste aanmerkingen, geene toespelingen op bijzondere gevallen of personen. Hetgene hij zegt, is algemeen, en verdient de onpartijdige overweging van allen, die het met de Kerk wèl meenen. Hij stelt de gevaren voor, waaraan de Priester, in zijne betrekking, als zoodanig blootstaat. Hij wenscht, om bijgebragte redenen, dat men zich tot het Hoofd der Kerk wende, en bij hetzelve opheffing van het Coelibaat bewerke, dat een zijner voorgangers instelde, maar nimmer door jezus of door zijne Apostelen den Priesteren tot pligt gemaakt werd. Hij zegt onder anderen: ‘De Kerk heeft immers de magt, om wetten weêr op te heffen, die zij alleen gemaakt heeft.... Het verzoek is eerlijk; de gronden zijn gewigtig; de weg, die in te slaan is, geoorloofd en geopend; de tijden zijn veranderd; de te verzoeken zaak is reeds op andere plaatsen ter spraak gebragt. Zijne Heiligheid heeft ook wel ondervonden, dat de tijdgeest geheel anders is, dan toen Paus gregorius het echteloos leven der Geestelijkheid tot pligt maakte.’ |
|