Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Boekbeschouwing.
Besluiten van de Nationale Dordsche Synode; gehouden in den jare 1618 en 1619, te Dordrecht. Uitgegeven door en met eene Voorrede van Hendrik de Cock, Gereformeerd Leeraar te Ulrum. Te Veendam, bij T.E. Mulder. 1833. Gedrukt voor rekening van den Uitgever. In gr. 8vo. XIX en 48 bl. f : - 50.
| |
[pagina 186]
| |
doen ophouden, openen voor de aanvallers en beschuldigers eene nieuwe gelegenheid, om anderwerf de reeds verlatene kampplaats te betreden. De Letteroefenaars zien dit met smart; want naar mate, door al dat twisten, de hoofden verhit worden, in die zelfde mate schijnen de harten al kouder en kouder te worden in de liefde! - De hoofdbeschuldiging, waarvan de aanvallers uitgaan, is boos - is afschuwelijk; en welk eene mate van wijsheid, gematigdheid en zelfbeheersching behoort de beschuldigde te bezitten, om niet, hier of daar, den onbeschoften aanval met een scherp en kwetsend wapentuig af te weren en te bestrijden! Daarenboven maakt de aard des geschils een minnelijk verdrag onmogelijk; want terwijl de een den Bijbel, en dezen alleen, als regter in het gerezen geschil erkent en inroept - even zoo wordt er van de andere zijde geroepen: Niet de Bijbel alleen, maar deze, door de Formulieren uitgelegd en verklaard; met andere woorden: de besluiten der Dordsche Synode behooren het pleit te beslissen! - en aangezien men op deze wijze wijd uiteenloopt, valt er aan geen vergelijk te denken. De Letteroefenaars, zij herhalen het, aanschouwen deze verwijdering met leedwezen, en achten het, in den tegenwoordigen staat des geschils, en bij den, zich meer en meer verheffenden, vloed van voor- en tegenschriften, hoogst ongeraden, zichzelven in eenen twist te mengen, die hen niet regtstreeks aangaat, en waarbij zij, eerlijk en rondborstig, gelijk zij zijn, niet zouden kunnen nalaten partij te kiezen. Maar daarenboven, waar zou het heen, indien zij van elk uitkomend geschrift, dit treurig geschil betreffende, in dit Tijdschrift verslag wilden geven! Het beste middel, om dien stroom van boekjes, door de navolgers van bilderdijk en zijne Leerlingen, met milde handen, uitgestrooid, te keeren, zou welligt dit zijn: dat er niemand op antwoordde; want naauwelijks heeft zulks plaats, gelijk dit, nog onlangs, met het uitgegeven geschrift van den Hoogleeraar de groot gebeurde, of aanstonds staat partij met | |
[pagina 187]
| |
een nieuw geschrijf gereed; en hoe bedaard en onpartijdig de gevoelens der ultra-regtzinnigen, uit Gods woord, uit de schriften der Hervormers, ja uit de Formulieren zelve, bestreden en wederlegd worden, de droevige ervaring leert, dat die menschen zich niet willen laten overtuigen. Het verheugde ons daarom zeer, toen wij, van eene geachte hand, de verzekering ontvingen, dat de vijf Amsterdamsche, door Doctor van der feen, zoo boos en kwaadaardig, beschuldigde Predikanten op diens geschrijf niet zullen antwoorden. Trouwens, die aanvallen wederleggen zichzelve, en kan, op de wijze, waarop van der feen dezelve bestuurde, schier elke vraag en antwoord van den Heidelbergschen Catechismus daartoe gebezigd worden. Om deze redenen zijn wij ongezind, omtrent de hier boven vermelde boekjes van den jeugdigen de cock eenig verslag of beoordeeling in dit Tijdschrift te plaatsen: want wij begeeren met niemand in een twistgeding te treden, en zijn verre verwijderd van het denkbeeld, om ons geloof aan anderen, als onfeilbaren regel, op te dringen. De Bijbel, en deze alleen, heeft, in ons oog, een hoog en alles overwegend gezag; - menschelijke bepalingen, onverschillig of zij te Rome, Wittenberg, Geneve of Dordrecht zijn vastgesteld, houden wij voor menschelijk en feilbaar, en wij wachten ons zorgvuldig, in derzelver naam te zweren; - de groote Kerkhervormers zijn van dit grondbeginsel uitgegaan, en wij vereenigen ons gaarne met hunne wijze van beschouwing. Onze groote Heer en Meester had, vóór ruim achttienhonderd jaren, niet het minst te strijden met hen, die het gebod Gods krachteloos maakten door hunne eigenwillige inzettingen, en wij begeeren niet, dat het thans, om onzentwille, anders zijn zou. De Heer de cock volge, omtrent de leer der Goddelijke verkiezing en verwerping, de besluiten der Synode van Dordrecht; wij houden ons aan de leer der Openbaring, volgens welke God wil, dat alle menschen zalig worden en tot kennis der waarheid komen. - De Heer de | |
[pagina 188]
| |
cock verklare de leer van den dood van christus, en de verlossing des menschen door denzelven; wij gelooven de leer der verzoening, en roepen, met den Apostel, uit: O diepte der wijsheid en der kennisse Gods! De verborgenheid der godzaligheid is groot. God is geopenbaard in het vleesch! - De Heer de cock onderzoeke de leer van des menschen verdorvenheid en bekeering tot God en de manier derzelve; wij zeggen, met eenen, door Gods geest bestuurden, Apostel: Gelooft in den Heer jezus christus, en gij zult zalig worden, en voegen er de woorden des Zaligmakers nevens: Indien iemand niet wedergeboren wordt, hij kan in het Rijk Gods geenszins ingaan. - De Heer de cock bepale ons bij de leer van de volharding der Heiligen; de Bijbel leert ons, dat, wanneer wij in christus blijven, wij vele vruchten zullen dragen. Begeert de Heer de cock ons desaangaande te veroordeelen, en, met zijnen zekeren jeugdigen Geloofsheld dezer dagen, ten onzen aanzien, te zingen, gelijk hij, zeer liefderijk, doet: ‘Die jezus reine leer
Nog onvervalscht belijden,
Die zouden z' als weleer
De tongen wel uitsnijden.’
of: ‘Was trigland nu eens hier,
Gomarus daar beneven,
Zij zouden vlam en vier
Op deez' verleiders geven.’
dan zouden wij een en ander aanmerken, alsof hetzelve in onwetendheid gerijmd en gezongen ware geworden, en daarvan geene verdere notitie nemen; God biddende, dat aan de dwalenden mogen gegeven worden geopende oogen des verstands! Vóór een aantal jaren zag het gezuiverd Christendom, in ons gezegend Vaderland, eenen schoonen dag aanbreken! Onder de verschillende afdeelingen der Protes- | |
[pagina 189]
| |
tanten deed zich, meer en meer, eene wenschelijke toenadering bespeuren, en het gebrek aan liefde, dat voorheen veler harten had doen verkouden, maakte overal plaats voor wederzijdsche belangstelling en inschikkelijkheid. De vrome, zijnen God in ootmoed des harten dienende, Christen zag die wederzijdsche toenadering met innige vreugde des gemoeds, en dacht daarbij aan het vertroostend woord der Openbaring: dat het eenmaal ééne kudde en één Herder wezen zou! De middelmuren van afscheiding, tusschen Christenen en Christenen, in vroeger eeuwen, door menschelijke dwaling en hoogmoed, al hooger en hooger opgetrokken, begonnen allengs bouwvallig te worden, en men begon te leeren elkander lief te hebben, gelijk jezus ons heeft lief gehad. Lutheranen, Calvinisten, Doopsgezinden en Remonstranten lieten de oude, lang verjaarde geschillen rusten, ten einde zich, in onderlinge verdraagzaamheid en liefde, neder te vlijen aan den voet van christus' kruis. Zoo dachten menschen, zoo dachten Christenen; maar het bleek bij de uitkomst, dat de dagen, door een' jesaia voorspeld, voor het menschdom nog niet waren gekomen. Hierin erkennen wij den vinger Gods: Zijne gedachten waren niet onze gedachten, Zijne wegen niet onze wegen! Een enkel man, met de zeldzaamste talenten begaafd, en als geleerde even beroemd, als zijne dichterlijke verdiensten hem den grootsten naam hadden doen verwerven, keerde, na eene langdurige ballingschap, in het vaderland terug, en wist zich, door zijne schitterende bekwaamheden, onder eenen, door vreemd geweld, aan Nederland opgedrongen Schijnkoning, naam en aanzien te verwerven. Maar, na de herstelling van de onafhankelijkheid des vaderlands, in 1813, en de stichting van nassau's Koningstroon, in 1815, vermeende deze man zijne verdiensten geenszins naar waardij te zien huldigen. Van dien tijd af dagteekende zich zijn besluit, om zijnen naam, indien al niet beroemd, dan toch berucht | |
[pagina 190]
| |
te maken; en in deze poging, men moet het bekennen, is hij maar al te zeer geslaagd! Zich met der woon binnen Leyden nedergezet hebbende, verbond hij vele, en daaronder niet zelden de bekwaamste kweekelingen der Hoogeschool aan zijnen persoon, omgang en leerstellingen, en bij het goede, dat hij hun, uit den rijken schat zijner kennis, mededeelde, voegde hij tevens een aantal dwaalbegrippen van staatkundigen en godsdienstigen aard, en vanhier telt men (met weinige uitzonderingen) onder de voorstanders der oude, lang versletene begrippen meestal jonge lieden. Deze, met den uitmuntendsten aanleg toegerust, hadden behoefte aan dat alles, waarin hun jeugdige leeftijd in eenig opzigt was te kort geschoten, en zij vonden desaangaande in de School van bilderdijk eene volkomene bevrediging; maar, nevens het goede en bruikbare, werden nu ook de verkeerde en dwalende begrippen des beroemden mans hun eigendom, en, gelijk het eene kenmerkende eigenschap van zijn karakter was, van anderen te verschillen, even zoo vermeenden zijne leerlingen zich niet beter te kunnen doen onderscheiden, dan door, ook hierin, den vereerden Meester blindelings te volgen. Hij was hun voorgegaan; waarom zouden zij aarzelen zijne voetstappen te drukken? Maar nu ook was de bron tot allerlei staatkundige en godsdienstige twisten geopend. Men ving aan met beschuldigen, ging voort met veroordeelen, en eindigde met verdoemen van andersdenkenden. Leefden wij thans in den tijd der Middeleeuwen, welhaast zou het vervolgen voor de deur staan; dan zoo verre is het, Gode zij dank! nog niet gekomen. De bezadigde Christen, die in Gods getuigenis al zijne hoop en zaligheid stelt, ziet al die woelingen met diepen weemoed, en beklaagt van harte allen, die dezelve veroorzaken; maar die woelingen zelve verontrusten hem niet. Hij weet, naar het woord des Heeren, dat, terwijl de arbeiders sliepen, een vijandig mensch kwaad zaad kan strooijen op den akker, waaraan het | |
[pagina 191]
| |
goede zaad des geloofs, des vredes en der liefde is toevertrouwd. Hij is overtuigd, dat de Heer van den oogst van dit verkeerd bestaan kennis draagt, en, om wijze redenen, goedvond hetzelve niet te verhinderen. Hij weet, dat het onkruid niet uitgeroeid zal worden, maar dat het, met en nevens de tarwe, zal opschieten tot den dag des oogstes, en ... wat er dan gebeuren zal, leest hij in zijnen Bijbel, zonder anderen te verketteren of te verdoemen; voor zichzelven alleen toeziende, dat hij wakende blijve, wanneer de Heer komen zal. Men poogt wel het veroordeelen, verketteren en verdoemen van anders- en minder steil denkenden te verschoonen met de bestraffende woorden, aan de oude Profeten, aan joannes den Dooper, aan jezus en zijne Apostelen in den mond gelegd; dan men vergeet, dat de oude Godsmannen daarbij alleen de moedwillige verachters van jehovah - joannes, christus en zijne Leerlingen alleen de vijanden van het Godsrijk bedoelden. In deze dagen worden de namen van wolven, slangen en adderengebroedsel, ja allerlei leelijke scheldnamen, hun naar het hoofd geworpen, die, in ootmoed des harten, gelooven en belijden, dat christus de Heer is, tot heerlijkheid des Vaders; maar tevens te veel eerbieds hebben voor het eeuwig en onveranderlijk Evangelie, dan dat zij hetzelve aan de uitspraken van Rome, Trente, Geneve, Wittenberg of Dordrecht zouden onderwerpen. Na de ontwikkeling van deze onze Protestantsche gevoelens, zal het wel niemand verwonderen, dat wij ons ongehouden rekenen, van al de twistschriften dezer dagen, die welhaast legio kunnen worden, verslag te doen. Wij willen, nevens paulus, staan in de vrijheid, en ons door niemand eenigen last laten opleggen. Worden wij daarom, door de Zeloten dezer dagen, gesmaad, gescholden, gelasterd, verdoemd - wij willen voor hen, die dit doen, bidden, met de woorden des Heeren, die, naar zijne eigene verklaring, niet voor uitverkorenen, | |
[pagina 192]
| |
maar voor zondaren stierf: Vader! vergeef het hun; zij weten niet, wat zij doen! Men vergeve ons onze uitvoerigheid! Wij vermeenden onze denkbeelden, in deze dagen, eenigzins nader te moeten doen kennen. Wij hadden geene bedoeling, iemand te beleedigen; en, mogten wij hiervan, hier of daar, den schijn hebben aangenomen, gaarne betuigen wij, dat dit tegen onze bedoeling is geschied. |
|