De beide hier aangekondigde geschriften zijn zeer verschillend van inhoud en strekking. Het eerste is eene welgelukte ontzenuwing der gronden van Mr. koenen's Beginsel der Doodstraf. Zijn Ed. had de regtmatigheid der doodstraf alleen op Bijbelsche gronden trachten te staven; en daarom is het dan ook alleen op Bijbelsche gronden, dat de bestrijding ondernomen is. Naar ons inzien is de bekwame Tegenschrijver hierin volkomen geslaagd. Ééne bedenking blijft er slechts over. Ook hier, even als in de Recensie van Mr. koenen's werkje, geplaatst in dit Tijdschrift, No. X voor 1833, wordt aangemerkt, dat Hand. XXVI: 11 zeer te onpas door den Heer koenen was te berde gebragt. Maar, in eene Antikritiek op de aangehaalde beoordeeling, in No. XVI van dit Tijdschrift voor 1833 opgenomen, verklaart hij, dat Hand. XXVI eene drukfout is, en daarvoor moet gelezen worden Hand. XXV: 11, waar paulus zegt: Indien ik onregt doe, en iets des doods waardig gedaan hebbe, ik weigere niet te sterven. Op welke plaats grotius, over het Regt van Oorlog en Vrede, aanmerkt: Indien het nu aldus de wil van God ware geweest, dat men zich van doodvonnissen onthouden zou, dan had paulus zich wel van blaam kunnen zuiveren, maar hij had in der menschen gemoederen geenszins de meening mogen doen voortduren, alsof het nu nog vrijstond, de schuldigen, even als te voren, met den dood te straffen. Hoe veel prijs Recensent op het aangehaalde werk van grotius stelt, moge blijken uit zijne beoordeeling van de
Nederlandsche Gedachten, in dit Tijdschrift voor 1832, No. V. Dan, de beroemde man schijnt ons, in zijne gevolgtrekking uit den bedoelden tekst, te ver te gaan. Immers paulus betuigt eenvoudig zijne onschuld, met bijvoeging, dat, indien zijne verklaring van onschuld valsch mogt bevonden worden, hij zich onderwerpt aan de straf, door de bestaande wet op de misdaad gesteld; zonder dat zulk eene verklaring eenige goedkeuring dier wet op zichzelve behelst. Maar de Christen, welke verbeteringen hij wenschen moge, is, even als ieder ander, onderworpen aan de bestaande wet; en het zou geheel ontijdig zijn geweest, zoo de Apostelen zich met de invoering van veranderingen in den maatschappelijken toestand en in de regtsbedeeling hadden bemoeid. Indien men dus uit die woorden van paulus iets ten voordeele der doodstraf wil afleiden in het algemeen, dan zou men de kruisiging en de steeniging