rekening van het bijgeloof komt, waartegen de Geneeskunst zoo weinig vermag als elke andere poging der rede. Het schijnt ook, (bl. 18) dat de Geneeskundigen, door geheel de vijftiende eeuw, zich de danszuchtigen niet hebben aangetrokken, maar de helderzienden onder hen, om meer dan ééne reden, geoordeeld hebben, dat het beter ware, den dienaren der Kerk over te laten, om op te ruimen, hetgeen welligt grootendeels door hen opgewekt was (bl. 14). Paracelsus schijnt de eerste geweest te zijn, die de Geneeskunst ook hier heeft willen doen gelden, met welk gevolg laten wij onbeslist. Indien er nu wel geene Verhandelingen meer over Tooverij geschreven worden door Artsen, zoo als storch gedaan heeft, (bl. 21 en 22, noot) zijn er nogtans, die door hunne gedragingen bij en onder het Magnetismus belangrijke bijdragen zouden kunnen leveren tot eene Verhandeling over het Mysticismus en Fanatismus in de Geneeskunst, om te bewijzen, dat in onze zoo zeer verlichte, ja tot ontvlamming toe verlichte XIXde Eeuw nog altijd het ontstemd gevoel en eene verhitte verbeelding tot uitersten kunnen geraken (Voorr. bl. IX). Men vergete echter niet, dat allen, die den naam van Artsen dragen, daarmede de eigenschappen niet verkrijgen, die zimmermann van hen verlangt, al is het ook zóó erg niet gesteld, dat afgedrevene zinkingstof in eene flesch op spiritus vertoond wordt, gelijk dit ergens moet gebeurd zijn. Integendeel, die met de zoogenoemde Magnetiseurs hier en daar gemeene zaak maken, behooren tot de genen, die wel weten, dat langs vele wegen geld kan gewonnen worden, wanneer men slechts omtrent de keus der middelen niet al te kiesch of naauwgezet is. - Maar waarheen zoude ons zulk eene afdwaling niet leiden! Echter niet zoo verre, als men wel denkt. Het voorwerp, hetwelk, onder de handen
van den Magnetiseur liggende, zich wringt, draait, buigt, schreeuwt, bulkt of brult, is dit een zoo geheel verschillend wezen van hetgeen staande of springende in de XVde of XVIde Eeuw dergelijke potsen maakte? En