Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Bemoediging. Schoon blinkt weêr de zon over velden en meren. De hemel is blaauw en het land is bebloemd. Het klagen is wanklank in 't zangkoor der spheren; Want nooit werd de schepping tot treuren gedoemd. Heft vrolijk de blikken! laat varen dat klagen! Het reinste genot is den blijde bewaard; De deugd zal het vreugdelicht troostend doen dagen; De vreugd is de ziel van het leven op aard'. Ontsluit voor de vreugde dan vrolijk den boezem. Hoort toe! haar ter eer klinkt der vogelen lied. Riekt! ademt! haar geur stijgt uit bloemen en bloesem. Gevoelt haar! zij ruischt door de beek, die er vliet. Proeft, smaakt haar! zij gloeit uit den druiftros u tegen; Door haar wordt de soberste maaltijd gekruid; [pagina 623] [p. 623] De planten en kruiden verkwikt zij door zegen, Daar ze ons de volvrolijkste toekomst ontsluit. Wat vloeijen uw tranen dan droppelend neder? Mijn vrienden! wat klaagt gij? wat weent gij? laat af! Nog binden ons banden, zoo heilig als teeder; Of wenscht gij vergeten te sluimren in 't graf? Wij moeten veel waardigs en goeds nog verrigten; En ach, wat heeft elk hier nog weinig gedaan! De vrolijkheid loont het vervullen der pligten; De rust lacht ons tegen aan 't einde der baan. Betigt niet het lot van uw zorgen en smarten; Ons morrend gemoed heeft van 't lijden de schuld. De hope geeft heulsap voor lijdende harten, En maakt ons gelaten en sterkt ons geduld. Verheft, als u nevels van droefheid omgeven, Den blik naar de starren; 't verhoogt onzen moed; Het staat als met goud aan den hemel geschreven: Den braven en vromen is 't einde altijd goed. Laat vrolijk uw oog door Gods schepping dan wáren. Haar schoon en haar luister verrukken zoo zeer! Maar helpen en weldoen in nood en gevaren Verrukken, verheemlen ons harte te meer. Beminnen wij! Liefde is een aandrift, die heerlijk Den boezem ontsteekt in een' heiligen gloed; En worden ons waarheid en onschuld begeerlijk, Dan minnen wij alles, wat schoon is en goed. Door werken en weldoen ontsluiten we op aarde Ons 't pad, dat tot roem en onsterflijkheid leidt. Zij 't leven ook kort, iedre deugd houdt haar waarde; Geen tijd rooft den schat, ons daar boven bereid. Gewerkt in den kweekhof door God ons gewezen, Het klagen gestild en het lijden verzacht; Dan zal ons geen toekomst, hoe angstig, doen vreezen; Dan zien wij nog licht in den donkersten nacht. Houdt moed dan! Wat voorspoed en welvaart ook gaven, Het leed is ons nut, als de dauwdrop aan 't veld. Door 't lijkcipres-loover, dat ruischt langs de graven, Wordt vaak onze deugd nog in stilte gemeld. [pagina 624] [p. 624] Komt! dat wij dan vrolijk Gods schepping aanschouwen; 't Is God, die 't, als Vader, ons liefdrijk gebiedt. Onschuldige vreugde zal nooit ons berouwen; Bij 't scheiden van de aarde verlaat ze ons zelfs niet. Naar het Hoogduitsch van von salis. j. van harderwijk, rzn. Vorige Volgende