Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Raadt, raadt, wat is dat? Er leeft een wezen op deze aard', Dat vele onechte kind'ren baart; Dat 's werelds boosheid staag vermeêrt, En toch door velen wordt vereerd; Dat, waar het soms iets goeds verrigt, Kortzigtigen het brein verlicht; Dat door een' enk'len tooverslag, Alsof het in de toekomst zag, Een' Vorst sans compliments onttroont, Schoon in zijn Rijk de vrede woont, Traktaten sluit en weêr verbreekt, En naar zijn keus het vonnis spreekt; Dat Vorsten koppelt in den echt, De sterkste vestingwerken slecht, Of, door een kwade luim verwoed, Europa dreigt met vuur en bloed; Dat edelmoedig troonen geeft, Den mensch doet sterven, schoon hij leeft, En, daar hij zelf niet mede vecht, Een' veldslag naar zijn' wil beslecht; [pagina 592] [p. 592] Dat, door de stoutste profecij, De harten angstig maakt of blij, Het avontuurrad lustig draait, Nu oorlog, dan weêr vrede kraait; Dat dikwijls schenkt eens anders deel, Of soms het wereldsche tooneel Doet went'len als een molenwiek, Verkeert als in een rarekiek; Dat nu de Revolutie kroont, Dan 't Hoofd der Revolutie hoont; Ja 't zoo ver tot het uiterst drijft, Dat het zijn' Vorst de wetten schrijft. Ligt roept de Lezer, gansch versteld: Wat zotteklap, die ge ons vertelt! Wie toch bezat ooit zoo veel magt? Zulks grenst aan bovenaardsche kracht. - O neen! het is een mensch als gij, En wel een zeer gewoon daarbij: Het beeld, dat ge u geschilderd ziet, Heet - dagbladschrijver, anders niet. h.c. dresselhuys. Vorige Volgende