| |
Morgengebed, naar het volmaakte gebed.
'k Zie weêr 't licht. Dank, magtig Wezen!
Duizend stierven dezen nacht:
Ik, beveiligd en herrezen,
Ben nog, met vernieuwde kracht!
Op den hemeltroon gezeten,
Ziet Ge, o God! in gunst mij aan;
'k Mag weêr 't oog ten hemel slaan,
En U mijnen Vader heeten:
Reeds die naam, ondenkbaar rijk,
Is mij van Uw liefde een blijk.
| |
| |
Heiligde ik dien naam naar waarde!
Leefde U ieder sterveling!
Rees zijn danklied op van de aarde,
IJv'rend met den hemelling!
Mogt Uw woord elk' afgod sloopen,
Die ons van Uw' hemel scheidt!
Wierd Uw rijk meer uitgebreid;
Stond het niemand vrucht'loos open!
Dreef Uw liefde en schrik ons aan!
Vader! dwing ons in te gaan!
Maak mij, als Uw heil'gen, Vader!
Altoos tot Uw' wil bereid!
Breng' mij die Uw' hemel nader;
Vorm mij door gehoorzaamheid!
Doe mij alles juist beschouwen:
U 't besturen, mij 't gebed;
U het waarom, mij 't vertrouwen!
Steeds Uw wil, in vreugd en druk,
Zij mij wijsheid en geluk!
Door Uw' wil tot mensch verheven,
Heeft mij Uw voorzienigheid
Plaats, betrekking, werkkring, leven,
Kruis en vreugd en dood bereid.
Zou ik zorgen, bij 't ervaren,
Hoe Uw liefde mij behoedt,
Daaglijks ziel en ligchaam voedt,
Beweldadigt zoo veel jaren?
Neen, Algoede! 'k leef gerust,
Wijl bij U mijn lot berust.
Maar, waartoe schenkt Gij mij 't leven?
Wat ik doe en denk, is boos.
Vader, wil mijn schuld vergeven,
Mij, vijandig, liefdeloos!
Wil mijn zonden niet gedenken;
Maar, verzoend in Jezus' bloed,
Bij vernieuwing van gemoed,
Kracht tot beter leven schenken!
Krimpt mij 't hart van schuld ineen,
't Rust' weêr in Uw gunst alleen!
| |
| |
Mijn Verlosser! Nog die dagen,
Ov'rig op mijn' levenstijd,
Zullen U, wiens naam ik drage,
Onverdeeld zijn toegewijd!
Geef me, als Gij, volmaakt te worden;
Reinen, kinderlijken zin;
Liefde Gods in menschenmin;
Lust in waarheid, wijsheid, orde!
IJv'rig, trouw, mijn' roeping waard',
Leve ik naar Uw beeld op aard'!
Vader! wil mijn' dank volmaken!
Schep en werk dat goede in mij!
Blijf voor mijn verzoeking waken!
Breek des Boozen heerschappij!
Waar Gij leidt, zal ik niet dwalen,
Vader! maar, Uw hulp bewust,
Als Gij komt, ten grave dalen!
't Blijk' mijn ziel meest in dien stond,
Dat haar anker bij U grondt!
Ja, als zij, bij 't stervensstrijden,
U, den Heil'gen, tegenschrikt,
Word' haar hoop in Christus' lijden
Door den Vadergeest verkwikt!
Schenk dit allen, die U smeeken,
En in Christus, Uwen Zoon,
Nad'ren tot Uw' liefdetroon!
Vader, wil van vrede spreken!
Dan erkenne al ons geslacht
Uwe wijsheid, liefde en magt!
|
|