Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van een tooneelstuk, getiteld: Le Roi s'Amuse, drame, par Victor Hugo.De maker van Le Roi s'amuse is ook die van Lucrèce Borgia, een Drama, dat mede van gruwelen en afgrijselijkheden overvloeit, en als 't ware eene Hel op aarde daarstelt, tot welker aanschouwen de kiesche en beschaafde Parijzenaar zich elken avond in den schouwburg komt verlustigenGa naar voetnoot(*)! Wij willen onzen Lezeren een doorloopend verslag geven van het eerstgenoemde kunstgewrocht - kunstgedrogt, moesten wij gezegd hebben - met achterlating van alle aanmerkingen en bedenkingen, welke daarbij in ons oprezen, als welke zich van zelve bij elken, eenigzins nadenkenden, Nederlander | |
[pagina 317]
| |
zullen voordoen. Alleen deze enkele opmerking. Wat heeft Europa niet te wachten van eene Natie, welker smaak zoo verdorven, welker zedelijk gevoel zoo verkannibaald is, dat het in dusdanige monsterachtige lettervruchten behagen, neen! wellust vindt! ..... Vooraf de schets van het stuk, met de woorden van victor hugo zelven. - ‘Triboulet de Hofnar van françois den I, mismaakt, ziekelijk, Hofnar (Bouffon de Cour) - deze drievoudige ellende maakt hem boosaardig. Triboulet haat den Koning, omdat hij Koning is; de groote Heeren, omdat zij groote Heeren zijn; de menschen, omdat niet allen gebogcheld zijn. Zijn eenig tijdverdrijf is, onophoudelijk de Hovelingen tegen den Koning op te hitsen, den zwakken tegen den sterkeren verpletterende. Hij bederft, verontzedelijkt, verbeestelijkt den Koning; hij drijft hem tot dwingelandij, onwetendheid, ondeugd; hij berokkent hem den haat van al de Edellieden, door hem gedurig met den vinger aan te wijzen de vrouw, welke hij verleiden, de zuster, welke hij schaken, de dochter, welke hij onteeren moet. De Koning is, in de hand van triboulet, niets dan eene alvermogende draadpop, die alle betrekkingen verbreekt, te midden van welke hem de Hofnar laat spelen. Op zekeren dag, bij een feest, in het oogenblik dat triboulet den Koning vervoert tot het schaken der echtgenoote van den Heer de cossé, dringt de Heer de saint-vallier tot den Koning door, en verwijt hem met luider stemme het onteeren van diane de poitiers. Den vader, wien de Koning deszelfs dochter heeft ontroofd, bespot en beschimpt triboulet. De vader heft zijne hand omhoog en vloekt triboulet. Hieruit vloeit het gansche stuk voort. Wien treft die vloek? Triboulet, den Hofnar? Neen; triboulet, den mensch, den vader, die een vaderhart bezit, die eene dochter heeft. Triboulet heeft eene dochter, slechts ééne eenige dochter, welke hij aan aller oog onttrekt, in eene verlatene wijk, in eene eenzame woning. Hoe meer hij in de stad de besmetting der losbandigheid en des kwaads verbreidt, des te meer houdt hij zijne dochter afgezonderd en ontoegankelijk. Hij voedt zijn kind op in onschuld, in geloof en in eerbaarheid. Zijne grootste bezorgdheid is, dat zij tot het booze zal vervallen; want hij zelf, de ondeugende, weet, wat het booze al doet lijden! Wel nu, de vloek des grijaards zal triboulet | |
[pagina 318]
| |
treffen in het enkele en éénige, dat hij op aarde bemint, in zijne dochter! Die zelfde Vorst, dien triboulet tot maagdenroof spoort, zal triboulet zijne dochter rooven! De Hofnar wordt door de Voorzienigheid juist op dezelfde wijze geslagen, als den Heere de saint vallier wedervoer. Thans, nu zijne dochter verleid en bedorven is, spant hij den Koning eenen strik, om haar en zichzelven te wreken; maar - zijne eigene dochter valt in denzelven. Triboulet heeft alzoo twee kweekelingen, den Koning en zijne dochter: den Koning, dien hij op het kwade afregt; zijne dochter, die hij opleidt tot de deugd. De een stoot den ander' in het verderf. Hij wil Mevrouw de cossé voor den Koning schaken; hij schaakt zijne eigene dochter. Hij wil den Koning vermoorden, om zijne dochter te wreken; hij vermoordt zijne eigene dochter. De straf blijft niet ter halver wege staan; de vloek van den vader van diane wordt voltrokken op den vader van blanche.’ Dusverre de Dichter. Thans zullen wij met onze Lezers het zeldzame stuk doorloopen, met tusschenvlechting van een aantal deels uitsporige, deels treffende plaatsen in het oorspronkelijke; welke laatste het, vertrouwen wij, zullen doen bejammeren, dat dit verwilderd, maar vernuftig brein in soortgelijke woeste en ontuchtige zamenstellingen zichzelv' als uitput, om veelligt in volslagene krankzinnigheid te eindigen!
Eerste Bedrijf. (Een nachtelijk feest op het Louvre.) De Koning is verliefd op de vrouw van een' burgerman. Mevrouw de cossé verschijnt. De Koning verlieft ook op haar. Hij doet haar eene liefdesverklaring, waaraan zij gehoor verleent. Maar - de man is jaloersch. De Koning liefkoost Mevrouw de coislin. De eerste laat haren handschoen vallen; de Vorst raapt dien op. Galant onderhoud. De man ontdekt zulks. De Hofnar railleert hem; ook den Vorst, dien hij, in deszelfs aangezigt, voor dronken verklaart: alles in het welnemen. De cossé zegt:
Un Roi qui s'amuse est un Roi dangereux.
Eenigen der Hovelingen vertellen elkander, dat triboulet geheime verliefde zamenkomsten heeft. Clément marot vraagt schertsend: | |
[pagina 319]
| |
Un rendez-vous avec la Vierge au paradis?
Het gesprek valt weder op den Koning. De cossé zegt:
Un puissant en gaité ne peut songer qu'à nuire.
D'une bouche qui rit on voit toutes les dents!
Triboulet zegt tot den Koning, dat hij eene, ja twee zaken boven hem vooruit heeft:
C'est de n'être pas gris, et de n'être pas Roi!
Hij maakt het voorts zoo grof omtrent eenige Grooten, dat deze heimelijk tot zijnen ondergang besluiten; spoort zijnen Meester aan tot het schaken van Mevrouw de cossé, en braveert haren echtgenoot, die hen beluistert. Allen zweren hem den dood. - Een grijsaard, in rouwgewaad, doet zich aanmelden. 't Is de Heer de saint-vallier, de vader van de onteerde diane de poitiers. Hij dringt door; al de Hovelingen verwijderen zich. Triboulet doet het woord. Onbeschaamd, ergerlijk en Godvergeten beschimpt hij den geschandvlekten vader, in fraaije bordeeltaal: - Laissez faire le Roi,
Et vous aurez un jour des petits-fils ingambes
Pour vous tirer la barbe et vous grimper aux jambes!
De grijsaard, zonder zich te verwaardigen den Hofnar aan te zien, doet eene hartverscheurende aanspraak aan den Koning: - Vous, Sire, ecoutez-moi,
Comme vous le devez, puisque vous êtes Roi! -
Vous, François de Valois, -
Sans crainte, sans pitié, sans pudeur, sans amour,
Dans votre lit, tombeau de la vertu des femmes,
Vous avez froidement, sous vos baisers infâmes,
Terni, flétri, souille, déshonoré, brisé
Diane de Poitiers, Comtesse de Brezé!
| |
[pagina 320]
| |
Oh! faites-moi mourir! la tombe, et non l'affront!
Pas de tête plutôt qu'une souillure au front!
- Sire, je ne viens pas redemander ma fille;
Quand on n'a plus d'honneur, on n'a plus de famille.
- Je me suis mis en tête
De venir vous troubler ainsi dans chaque fête,
Et jusqu'à ce qu'un père, un frère, ou quelque époux,
- La chose arrivera, - nous ait vengé de vous!
Vous voudrez, pour forcer ma vengeance à se taire,
Me rendre an bourreau. Non. Vous ne l'oserez faire,
De peur que ce ne soit mon spectre qui demain
(Op zijn hoofd wijzende.)
Revienne vous parler, - cette tête à la main!
De Koning, in woede, doet hem door twee Hellebaardiers gevangennemen. De grijsaard zegt:
Sire, ce n'est pas bien:
Sur le lion mourant vous lâchez votre chien!
J'avais droit d'être par vous traité
Comme une majesté par une majesté.
Vous êtes Roi, moi père, et l'âge vaut le trône.
Nons avons tous les deux au front une couronne
Où nul ne doit lever de regards insolens,
Vous, de fleurs-de-lis d'or, et moi, de cheveux blancs.
Roi, quand un sacrilége ose insulter la vôtre,
C'est vous qui la vengez; - c'est Dieu qui venge l'autre!
vloekt beiden, maar inzonderheid triboulet, en wordt weggeleid. Tweede Bedrijf. (Eene zeer afgelegene wijk.) Triboulet komt peinzend op: ‘Die grijsaard heeft mij vervloekt.’... Een geheimzinnige kerel treedt hem op zijde, en biedt hem zijne dienst aan, om dezen of genen voor hem van kant te maken. ‘Een medeminnaar b.v. Groote Heeren zijn duurder! Ik moord op straat en in mijn huis, zoo als men 't verlangt. Te huis met hulp van mijne zuster, die dan mijnen man des nachts tot zich lokt..... Mijn naam | |
[pagina 321]
| |
is saltabadil. Ik heb vier kinderen te verzorgen’.... De sluikmoordenaar vertrokken zijnde, zegt triboulet:
Nous sommes tous les deux à la même hauteur.
Une langue acérée, une lame pointue.
Je suis l'homme qui rit, il est l'homme qui tue.
Na eene sombere alleenspraak, in welke de over hem uitgesproken vloek hem pijnigt, klopt hij zachtjes aan eene deur; zij gaat open, en een meisje, in 't wit gekleed, snelt hem in de armen: het is blanche, zijne geliefde dochter. Zij smeekt, in een teeder onderhoud, haar haren naam, hare moeder te leeren kennen, wie en wat zij is. Vergeefs!
Toi seule es mon trésor, et toi seule es mon bien!
Un autre croit en Dieu. Je ne crois qu'en ton âme!
Chère enfant! - Ma cité, mon pays, ma famille,
Mon èpouse, ma mère, et ma soeur, et ma fille,
Mon bonheur, ma richesse, et mon culte, et ma loi,
Mon univers, c'est toi, toujours toi, rien que toi!
Meer verneemt zij niet. Zij geeft haar verlangen te kennen, om Parijs te zien. Triboulet schrikt op die gedachte, heft de oogen ten Hemel, en zegt:
O Dieu! dans cet asile,
Fais croître sous tes yeux, préserve des douleurs
Et du vent orageux qui flétrit d'autres fleurs,
Garde de toute haleine impure, même en rêve,
Cette rose de grâce et de virginité!
De Koning, in burgerlijk gewaad, sluipt om de woning rond; weet, terwijl triboulet de deur van eene binnenplaats opent, daar binnen te komen; wordt ontdekt door de oppasster van blanche, maar werpt haar heimelijk eene goudbeurs toe, welke haar tot zwijgen noopt. Triboulet neemt afscheid. Blanche verhaalt van een jong Heer, die haar in de kerk toelonkte. Vrouw bérarde vermoedt, dat die aanbidder en de Koning één zijn, en dat hij de ingeslopen gast is, die zich dan ook, op het oogenblik dat blanche hare wedermin belijdt, aan hare voeten werpt. Bérarde verwijdert zich stil. Blanche roept vruchte loos om haar, en de Koning zegt: | |
[pagina 322]
| |
- Deux amans heureux, cest tout un monde!
Monsieur, roept zij bevende uit, d'où venez-vous?
- De l'enfer ou du ciel,
Qu'importe! que je sois Satan ou Gabriel,
Je t'aime!
Het onderhoud wordt nu al teêrder en teêrder. Twee vermomde Edellieden verschijnen, gevolgd van anderen, met eene dievenlantaren, en een' knecht met eene ladder. Zij geven elkander teekens, en wijzen op de woning van blanche. (De Koning heeft zich weggepakt.) Zij zijn gekomen, om triboulet zijne vermeende minnares te ontschaken, en haar, uit wraak, aan den Vorst over te leveren. - Triboulet komt. Zij weten hem wijs te maken, dat zij gekomen zijn, om Mevrouw de cossé op te ligten. Hij herademt, en wil in den aanslag deelen. Hem ontbreekt een masker. Marot bindt hem er een voor het gezigt, dat hem tevens oogen en ooren dekt, doet hem zelf de ladder vasthouden, met welke zij den muur der binnenplaats beklimmen, en daarop blanche, half naakt, met gestopten mond en al worstelende, schaken. Triboulet, nu alleen gelaten, rukt zich het masker af, herkent, bij het schijnsel der vergeten dievenlantaren, den sluijer zijner dochter, ziet de ladder geplaatst aan zijnen muur, zijne deur open, stuift als een razende binnen, keert terug, met zich voortslepende de trouwelooze oppasster, insgelijks half naakt en met gestopten mond, rukt zich het haar uit het hoofd, brengt eenige onverstaanbare klanken voort, schreeuwt eindedelijk uit: Oh! la malédiction! en valt in zwijm. (Het vervolg en slot hierna.) |
|