eenen haar geheel onbekenden mensch, wien zij slechts eenmaal op een kinderbal, bij gelegenheid van de uitdeeling der prijzen op de school, ontmoet had. Dadelijk laat zij zich door hem schaken. Maar reeds in den reiswagen bemerkt zij, dat zij met eenen dwaas opgescheept is, geeft hem nog bij tijds de bons, en neemt hare toevlugt tot eene goede tante, die haar gunstig aanneemt, en haar zelfs behulpzaam is, om hare vlugt verborgen te doen blijven. In den ouden tijd zou dat zoo gemakkelijk, zeker niet zonder eene gevoelige kastijding van dat groote kind met de roede, zijn afgeloopen. Jonge dames moeten, bij kinderachtige onnoozelheid, al zeer manziek zijn, om dit verhaal als geneesmiddel te doen geïndiceerd zijn.
III. Oom en Neef. De eerste een door de jicht gekwelde zestiger, de andere een schoon en bloeijend jongman, dingen beide naar de hand van het achttienjarige Netje. Ooms aanzoek wordt bij Netje's bloedverwanten krachtig ondersteund door zijnen rijkdom; terwijl neef, die bij oom het genadebrood eet, geen hoop meer heeft, dat zijne liefde met eenig gelukkig gevolg zal bekroond worden. Oom, echter, bemerkt nog in tijds, dat bij Netje neef Constantijn eigenlijk de uitgelezene is. ‘Gek!’ zegt hij, ‘waarom hebt gij mij dat niet maar dadelijk gezegd? Gij hadt uzelven veel verdriet en mij vele moeite bespaard; want de liefde op mijne jaren is kerelswerk. Uit dien hoofde, dunkt mij, moest gij haar maar in mijne plaats trouwen; neem mijn huis hier in de stad voorts tot een geschenk van mij aan. Ik wensch u, haal mij de Duivel, met al mijn hart, alle mogelijke geluk,’ enz.
IV. De moderne Fortunatus is eigenlijk Gabriël Mosterd uit Geluhausen, reiziger voor de alom beroemde wijnkoopers Steinlein en Zoon te Frankfort a.M. Hij slaat zijnen geëerden principalen eene speculatie voor op Konstantinopel, in de hoop, dat de Turken, die tegenwoordig toch zoo veel moeten slikken, zich, onder andere nieuwigheden, dan toch ook zijnen wijn wel zouden laten smaken. De wijnen vonden een' buitengemeen grooten aftrek; zelfs de Mufti was Gabriël's klant geworden. Terwijl deze nu te Konstantinopel naar de afrekening met zijne Turksche klanten wacht, brengen een paar vrienden hem in een opiumhuis, en dwingen hem tot eenen opiumroes. Nu vindt hij het onuitputbare beursje en wenschhoedje van Fortunatus,