Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Ondervinding in de Geneeskunde. Door Dr. Joh. Georg RitterGa naar voetnoot(*) von Zimmermann, K. Lijfmedicus en Hofraad in Hannover, enz. Vertaald uit het Hoogd., naar de 3de Uitgave, door A. Potgieter, Heel- en Verloskundige te Leiden. Iste Deel. Te Leiden, bij J.C. Cijfveer. 1832. In gr. 8vo. 272 Bl. f 2-50. | |
[pagina 648]
| |
Nadat er vierenzestig jaren verloopen waren, besloot men in 1831 te Zurich tot eene derde uitgave van het voortreffelijk werk van zimmermann over de Ondervinding (von der Erfahrung); in welke uitgave, op raad van een uitmuntend Geneesheer, met uitzondering van eenige kleine taalverbeteringen, alles onveranderd is gebleven. Men deed wèl. Een groot man sterft niet voor de wereld. Aan zijn leven, niet aan de kracht van zijnen geest, wordt door den tijd perk en paal gesteldGa naar voetnoot(*). Het werk zelve moge niet aan den wensch des Schrijvers (1 Junij 1763) beantwoord hebben; welk waarlijk groot man was ooit over zijnen arbeid voldaan? - Dit heeft niet slechts bij den jongeling geenen onaangenamen indruk gemaakt; mannen van gevorderde jaren en beproefde ondervinding keeren telkens met vernieuwden lust tot dit werk terug. Mogt het bij de jongelieden, welke tot de beoefening der Geneeskunde zich voorbereiden, meer dan bij name bekend worden, meer dan eenen aangenamen indruk maken! De Heer potgieter heeft eenen verdienstelijken arbeid ondernomen. Het zijn eigenlijk zulke werken, die de eer der vertaling toekomt, als met waardigheid zich verheffende uit dien drom van vertalingen, waarmede men meent zich niet genoeg te kunnen haasten, ten | |
[pagina 649]
| |
einde hetgeen in Parijs wordt uitgesproken dadelijk eenen weêrklank hier te doen vinden; alsof er niet reeds genoeg zeepbellen uit onze vertaal-fabrijken van Romans enz. opgeblazen werden! Maar alle deze schrale uitvloeisels van den dag verschillen dan ook bij zulken stevigen arbeid, even als men bij virgilius, volgens de vertaling van vondel, leest: ‘Maar deze ..... steeckt het hoofd zoo hoogh alleene
om hoogh,.... - - - - - - - -
Als een cypres verscheelt van 't laeghe lynen kruit.’
Men kan op het onderhavige werk zimmermann's eigen oordeel over de geschriften van hippocrates, sydenham en boerhaave toepassen: ‘Zij zijn niet op ligte bladen, die van eenen dag zijn, geschreven; die het verstand verwerpt, de natuur loochent, en de tijd doet verstuiven; zij zijn op metalen tafelen gegraveerd, een duurzame schat, een levendig beeld der natuur.’ Bl. 74. Bij de overtuiging, dat de Heer potgieter een' verdienstelijken arbeid ondernomen heeft, mag men hem ook toestemmen, dat dezelve niet vrij van moeijelijkheid en bezwaren is. Wij erkennen, dat de stijl of schrijfwijze van zimmermann zijne moeijelijkheden heeft, maar verschillen hierin van den Vertaler, dat het Zwitsersche dialect daarvan de grootste schuld draagt. Wij zoeken het meer daarin, dat hij de vruchtbaarheid en weelderigheid zijner denkbeelden te veel zamendrong, en daardoor somwijlen tot eenige stroefheid vervallen is, die in enkele gevallen aan onduidelijkheid grenst; men moet althans zulke plaatsen meer dan eens overlezen, om ze wèl te verstaan. Die zimmermann's werken wil vertalen, mag het derhalve niet bij eene enkele lezing laten berusten; slechts door eene herhaalde dringt men tot den geest zijner werken door; maar, dit gelukt zijnde, vindt men ook in eene andere, in zijne eigene, rijke moedertaal van zelf de woorden. Wanneer wij met den Vertaler | |
[pagina 650]
| |
(Voorrede, bl. VIII) instemmen, dat aan zimmermann de lof niet kan ontgaan van schoon en edel te denken, meenen wij van hem te moeten verschillen, dat zimmermann de lof niet zou toekomen van over het algemeen ook schoon te schrijven. Dat hij niet fraai geschreven hebbe, moge zoo zijn; die edel en schoon denkt, moet schoon schrijven. Wij zouden echter kunnen vragen: wat is eigenlijk schoon schrijven? wat is een schoone stijl? Die van tacitus hooft heeft zijne gebreken, en men zal toch niet kunnen zeggen, dat hij over het algemeen niet schoon is. Deze schept meer behagen in de zachte, zamensmeltende omtrekken van het vrouwebeeld; genen behaagt meer het krachtige, gespierde, scherp afgebakende van den man. - Doch, waartoe langer hierbij getoefd? De Heer potgieter getuigt zelf (Voorrede, bl. VII): ‘En wat de voortbrengselen van zijnen geest betreft: daaraan zijn wij den meesten dank verschuldigd; wij vinden daarin de kern van zijne veelomvattende kennis, door eene levendige verbeeldingskracht en den gloed van zijn Genie nieuw licht en leven bijgezet.’ Het spreekt dus van zelf, dat in zulk werk het verstand en het hart voedsel zullen vinden. Was er immer een Schrijver, die de kunst verstond tot beide te spreken, het was zimmermann. Met enkele uitzonderingen, voorziet het voornaamste, hetwelk uit zijne pen gevloeid is, in beider behoefte. Het zij dat in het eene het verstand meer voedsel ontvange, in het andere het hart en gevoel meer toespraak en troost vinde, zimmermann wist overal zijne menschenkennis aan beide dienstbaar te maken. Als elk mensch, had hij zijne zwakke zijde, die vooral met het klimmen zijner jaren zigtbaar werd, en te meer afstak, naarmate bij uitstekende menschen hunne onvolkomenheden meer in het oog vallen; zij kunnen schaduw, maar geene vlekken op zijn karakter werpen; zij kunnen nooit het helder licht verduisteren, hetwelk zoo overvloedig van hem is uitgegaan. De ijdelheid, zulk een' man niet passende, ten toon | |
[pagina 651]
| |
gespreid in zijne geschriften over frederik den grooten, wordt dubbel opgewogen door zijnen arbeid over de Eenzaamheid en over den Volkshoogmoed. Die den Schrijver uit deze werken, met het onderhavige, in zijne verschillende betrekkingen heeft leeren kennen, moet hem beminnen en hoogachten, zelfs bewonderen. Dat de vaak zoo zeer in het maatschappelijk en huiselijk leven beproefde man in den ouderdom eene zwakheid aan den dag legde, welke men van zulk eene in der tijd sterke ziel niet zou verwacht hebben, toont ons, dat de krachten der natuur ook bij den sterksten, in eenen langen worstelstrijd, uitgeput kunnen worden, vooral wanneer het ligchaam gebukt gaat onder de algemeene wet der slooping. De Heer potgieter, die met weinige trekken zimmermann's karakter geschetst heeft, zoude het publiek zeer verpligt hebben, indien hij dit werk door eene volledige biographie had laten voorafgaan. Daarbij moesten dan de voornaamste werken van zimmermann geraadpleegd worden. Slechts uit zijne over verschillende onderwerpen geschrevene werken kan men hem als mensch en arts behoorlijk leeren kennen en regt laten wedervaren. Dit vordert eene gezette en langdurige studie van dit en zijne andere reeds vermelde werken. Zijn wij wèl onderrigt, zoo mogen wij welligt van eenen onzer vaderlandsche kunstgenooten zulk een' arbeid verwachten. Er bestaan onderscheidene biographiën van zimmermann. Allen, zoo verre zij ons bekend zijn geworden, beschouwen hem meer, zoo als hij door zijnen stand in, en betrekking tot de maatschappij zich voordeed; geene heeft den man uit dit oogpunt en tevens, zoo als hij in zijne schriften zich vertoont, doen kennen. Op deze wijze heeft men herder, schiller, jean paul (richter) geschetst; zimmermann behoorde op dezelfde wijze geschilderd te worden. Dank hebbe de Heer potgieter, dat hij, spre- | |
[pagina 652]
| |
kende over de uitstekende verdiensten van zimmermann, ons den scherpzinnigen en geestigen vosmaer herinnert. Deze, bij zijn leven niet genoeg gewaardeerde, en na zijnen dood nog niet genoeg onderscheiden, wijsgeerige Arts, uitmuntende Leeraar en geestige Schrijver verdiende onder ons meer nog te leven. Als Arts kan men hem onder de besten rangschikken; als Mensch verdient hij naast de edelsten eene plaats, en als Schrijver rustte op hem de geest, die ook sterne, rabener, may, zimmermann en andere uitstekende vernuften bezielde. Zijne geestig hekelende pen werd bestuurd door een edel, menschlievend en gevoelig hart. Zijn vroege dood sloeg eene diepe wonde aan de Utrechtsche Hoogeschool, van welke hij een sieraad was. De studerende jeugd verloor in hem een' leidsman, zoo als zij behooren te zijn, die tot zulk eene gewigtige betrekking geroepen worden. De geleerde wereld en de maatschappij zagen in hem een van derzelver waardigste leden afsterven. Te regt werd en wordt hij nog diep betreurd door allen, die hem kenden; en, mogt zijn sterven door geen' wijdverspreiden, algemeenen rouw vergezeld gaan, weinigen valt het ten deel, zoo ongeveinsd, zoo hartelijk, met zoo vele deelneming betreurd te worden, als vosmaer, door zijne ambtgenooten en leerlingen en dezulken, die hem persoonlijk en uit zijne schriften kenden. Niet meer onder ons, moge op hem het reeds gezegde toepasselijk zijn: Een groot man sterft niet! Hij blijve door zijne werken leven!
(Het vervolg en slot hierna.) |
|