Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 629]
| |
dienstige, of liever godgeleerde, gevoelens meer openlijk verbreidt, vindt het verstandig, godsdienstig gedeelte onzer Landgenooten redenen te meer, om den man diep te beklagen. Te Gorkum verwelkomde men, op den 22 Junij ll., een gedeelte van de in het Vaderland teruggekeerde dappere verdedigers der Citadel van Antwerpen met groote hartelijkheid. Er had eene feestelijke vertooning plaats. Tomben waren er opgerigt, en men zag twee Grieksche drievoeten, op welke later het offervuur gebragt werd. Twee jonge Dames plaatsten zich achter dezelve, en plengden, bij het defiléren der troepen, den wierook, die ter gedachtenis van de roemvol gesneuvelden opklom, enz. Deze hulde heeft de verontwaardiging des Heeren da costa zoodanig opgewekt, dat hij gemeend heeft, aan dezelve, in poëzij en proza, lucht te moeten geven; en, diensvolgens, zijn dan nu de Gorkumsche Christenen en Joden, Roomschen en Onroomschen, door zijn Ed., zeer liefderijk voorzeker, voor Heidenen uitgekreten! Niemand onzer Gorkumsche Medeburgers zal zich het Maranatha des Heeren da costa erg aantrekken, ja het naauwelijks de eere van het deponéren ter griffie waardig keuren, maar zich, wellige, opgewekt gevoelen, den Heere da costa in ernstige overweging te geven, om, in een kras en gemoedelijk dichtstuk, een' nieuwerwetschen beeld- en sieraadstorm, in de Hervormde kerken, (na bekomen verlof evenwel) aan te prijzen. Op de Graftomben onzer oude Zeehelden (let wel, Mr. da costa!) zijn, door onze Vaderen, Heidensche Goden- en Godinnen-beelden, drievoeten, gebluschte en brandende fakkels, kransen enz., alles van Griekschen en Romeinschen oorsprong, geplaatst, en, lacy! nog in wezen. Die Vaderen dachten er wel niet aan, dat zij een Heidensch werk verrigteden, evenmin als de brave Burgerij van Gorkum, in onze dagen; dan, wanneer een man als de Heer da costa dit stellig beweert, en zijne leerlingen het hem nazeggen, dan zal er, tot die regtzinnige roezemoezerij, in het breken van beelden en sieraden, van Heidenschen oorsprong, niets anders noodig wezen, dan de goedkeuring van het Hoog Bewind des Rijks; en de kroon.... foei!... weg met dat Grieksch-Heidensch denkbeeld! neen: Sions psalmgezang zal den roem des Heeren da costa aan het tegenwoordig levend geslacht verkondigen! Hoe diep is de mensch te beklagen, die, door een' ijver | |
[pagina 630]
| |
zonder verstand gedreven, ook het onschuldigste bedrijf met het vergrootglas van den hoogmoed en des eigenwaans beschouwt, anderen liefdeloos oordeelt en verdoemt, en velen uitlokt en opwekt, om daarin te deelen! Hoe weinig is zulk een gemoedsbestaan met den echten zin en geest van het Christendom overeenkomstig! Dan, er is niets nieuws onder de zon; en de groote paulus had reeds in zijnen tijd, in de Gemeente des Heeren, niet het minste te kampen met hen, die uit de Besnijdenis waren! |
|