heid, als door het trotseren van krijgsgevaar, zich onderscheiden, gedachtig zijnde, dat hij, die zichzelven weet te beheerschen, sterker, dan de overwinnaar van steden, geacht moet worden. En zijn er eenige weinigen, die, pligt en bestemming vergetende, den naam van Student door baldadigheid oneer aandoen en geweld plegen, in plaats van verongelijking te voorkomen of te beletten, dat dan de welgezinden achtgeven op die afdwalenden, hen liefderijk waarschuwen en, zoo mogelijk, van alle verkeerdheden terughouden!
Met eenige verwondering lazen wij in het Voorberigt: ‘In hetgeen ik zelf schreef, zal het door mindere oplettendheid waarschijnlijk niet aan spelfouten ontbreken. Ik heb geen lust dezelven op te zoeken; de lezer zij zoo goed ze te verbeteren.’ Indien de Professor geen' tijd of lust daartoe had, zoo ware er toch wel iemand anders geweest, die dit werk zou hebben willen op zich nemen. Het is inderdaad jammer, dat dit boek ontsierd wordt door ettelijke gebreken in taal en stijl. Tot een voorbeeld wijzen wij op bl. 20: appél, die herhaald werden, en: de moeite daaraan. Voorts: dien dag, op welke, hunne terugtogt; zij (de Studenten) kwam er en vonden er; hunne toestand; gij werd; der tuin, enz. enz. zijn fouten, welke verbeterd hadden kunnen en moeten worden. Men houde deze aanmerking voor geene kleingeestige vitterij. Het werk van een' geacht' Hoogleeraar, dat door Studenten veel wordt gelezen, behoorde vooral ook door keurigheid van taal en stijl zich aan te bevelen.
Op bl. 168, in het anders zoo schoone vers van spandaw, hinderde ons de uitdrukking:
Toen zwol weêr 't aloude oorlogzuchtige bloed
In 't bruisende hart onzer dapp'ren.
Oorlogzuchtig drukt, naar ons oordeel, altijd iets kwaads uit, dat niet in het karakter van den Nederlander ligt.