| |
Gregorius van Nazianzus de Theologus. Eene Bijdrage tot de Geschiedenis der Kerke en des Leerstelsels in de vierde Eeuw. Door Dr. Carl Ull- | |
| |
mann, vroeger buitengewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Heidelberg, thans gewoon Hoogleeraar te Halle. In II Deelen. Uit het Hoogduitsch, met Voorberigten en Naschrift van J. Clarisse. Te Rotterdam, bij de Wed. J. Allart. In gr. 8vo. 821 Bl. f 8:
Zoo weinig gezind, als men onder Protestanten vroeger scheen te zijn tot het behandelen van de schriften der Kerkvaders, is men thans niet. Prijselijk is voorzeker deze verandering, vooral als men het er op gezet heeft, de Geschiedenis der Kerke en des Leerstelsels uit de bronnen zelve te leeren kennen. Professor ullmann, ook bij ons niet ongunstig bekend, levert in dit werk over den beroemden gregorius van Nazianzus eene zeer gewigtige bijdrage tot die Geschiedenis in de vierde Eeuw, zoo als de titel belooft. De vertaling is geleverd, het eerste Deel door Mevrouw kleyn, geb. ockerse, het tweede door den Heer gerbrand bruining. Waarom is dit werk, dat in het oorspronkelijke door deskundigen gelezen kan worden, vertaald? Die vraag kan niet beter beantwoord worden, dan met de woorden van clarisse, Voorb. Iste D. bl. IX: ‘Uitstekend is de waarde van dit werk, het zij men op het doel des Schrijvers, of op het voorwerp, door hem ter behandeling uitgekozen, of op de bewerking der stof, die hij geheel en al uit de bronnen heeft opgedolven, of op inrigting, stijl en voordragt het oog sla. Ik mag er dan geenszins aan twijfelen, of dit boek zal, onder de duizenden, die uit het Hoogduitsch vertaald worden, bij onzen landaard, de betamelijkste onderscheiding en het gunstigst onthaal ontmoeten: terwijl deszelfs lezing genoegelijk onderhoud, en het oplettend gebruik, in meer dan één opzigt, wezenlijk nut zal kunnen opleveren.’ Bij dusdanigen lof van een' man als clarisse, lust het ons, den Lezer, die dit nu wel verlangen zal, met den inhoud van dit werk eenigzins bekend te maken.
| |
| |
Het eerste Deel behelst, na eenige aanmerkingen ter inleiding, 's mans Levensgeschiedenis. Het slot dier aanmerkingen verdient hier eene plaats: ‘Het was een tijd van vreeselijke partijzucht en verdeeldheid. Doch waar partijen zijn, het zij godsdienstige, politieke of wetenschappelijke, daar is onverdraagzaamheid en vervolging, het zij deze zich dan openlijk vertoonen, of in 't geheim werken; zij handhaven zich met de wapenen van tong en pen, of met die der oppermagt; daar is geen wederkeerige eerbied voor eens anderen inzigten en bemoeijingen, maar daar worden de persoonlijke betrekkingen integendeel vergiftigd,’ enz. In zulk eenen, en niet meer in dien vroegeren beminnenswaardigsten, tijd der Christelijke Kerk leefde gregorius. Maar, juist in den strijd met zulk een' tijd, zullen (zal) zich, inzonderheid bij zijne eigenlijke openlijke werkzaamheid te Konstantinopel, zoo menig eene zijner voortreffelijkheden des te helderder vertoonen, en over het gestrenge en terugstootende van zijn karakter zal zich aldus een zacht licht verspreiden.’ 's Mans Levensgeschiedenis verdeelt zich in vier tijdperken, welke in vier afdeelingen, ieder door een tijdrekenkundig overzigt voorafgegaan, behandeld worden.
Afdeeling I. Geschiedenis der jeugd van gregorius. Van zijne geooorte, tot op het dertigste jaar zijns ouderdoms. Ongeveer van het jaar 330 tot 360. I. Vaderland, familie en vroege jeugd van gregorius. II. Zijn verblijf te Athene. (Bl. 14-40.)
Afd. II. Het leven van gregorius in Cappadociën, gedeeltelijk in de eenzaamheid, en voor een gedeelte in openlijke en kerkelijke werkzaamheden. Nagenoeg van den jare 360 tot 379, en dus van zijn dertigste tot zijn negenenveertigste levensjaar. I. Verschillende rigting van den geest van gregorius, en van zijnen broeder caesarius. II. Gregorius ontwerpt zich een plan voor zijn volgend leven. (Hierbij behoort eene aanteekening van ullmann over de echtheid van gregorius' Testament. IIde D. bl. 255.) III. Gregorius in de eenzaamheid. IV. Eerste
| |
| |
openbare werkzaamheid van gregorius, om vrede te stichten. V. Wordt Priester en ontvlugt. VI. Over julianus in 't algemeen, en de betrekking van gregorius tot hem in 't bijzonder. a. De betrekking, waarin het Christendom tot het Heidendom stond, toen julianus de regering aanvaardde. Zijn afkeer van het Christendom. b. Julianus' handelwijze omtrent het Christendom en deszelfs belijders. c. Gregorius' boeken tegen julianus. d. Persoonlijke betrekking van gregorius en zijne familie tot julianus. VII. Gregorius treedt andermaal als vredestichter op. VIII. De verkiezing van basilius tot Bisschop van Caesarea, en het gedrag van den ouden en jongen gregorius bij deze gelegenheid. IX. Gregorius wordt Bisschop van Sasima, en daarna medehelper in de bediening zijns vaders te Nazianzus. X. Huiselijke tegenspoeden van gregorius. XI. Openbare werkzaamheden van gregorius, als medehelper zijns vaders te Nazianzus. XII. De oude gregorius sterft. Ook zijne vrouw nonna. De jonge gregorius keert, als ambteloos man, naar Seleucia terug. (Bl. 41-139.)
Afd. III. Openbare ambtsverrigtingen van gregorius in Konstantinopel, tot op zijne terugkomst in zijn vaderland. Van den jare 379 tot 381, dus omstreeks het negenenveertigste tot het eenenvijftigste levensjaar van gregorius. 1. Godsdienstige en kerkelijke toestand te Konstantinopel. 2. Gregorius komt te Konstantinopel, en verzamelt zich eene Gemeente. 3. Gregorius wordt door de tegenstanders versmaad en vervolgd, en verdraagt dit op eene zachtmoedige wijze. Twist onder de Regtzinnigen te Konstantinopel. 4. Over gregorius' Leerredenen en ambteloos leven te Konstantinopel. 5. Roem van gregorius. Hieronymus wordt zijn leerling. Zijne betrekking tot den Wijsgeer maximus. 6. Gregorius wordt wederhouden om Konstantinopel geheel te verlaten, zondert zich echter eenigen tijd op het land af. Zijn gevoel voor de schoonheden der Natuur. 7. Aankomst van theodo- | |
| |
sius te Konstantinopel. Zegepraal der Niceensche Geloofsbelijdenis. Gregorius verzet zich standvastig tegen het aannemen van het Bisdom. 8. Gregorius blijft bij zijne weigering, om de Bisschoppelijke waardigheid aan te nemen. Zijne vrijmoedigheid tegen (omtrent) alle standen. 9. Tweede algemeene Kerkvergadering te Konstantinopel, in het voorjaar van 381. Gregorius wordt regtmatig tot Bisschop gekozen. Zijne
schrandere voorslagen vinden geen gehoor. 10. Gregorius bedankt voor zijn ambt, en neemt afscheid van zijne Gemeente. (Bl. 140-234.)
Afd. IV. Van het vertrek van gregorius uit Konstantinopel naar zijn vaderland, tot aan zijnen dood. Van den jare 381 tot 390, dus van het eenenvijftigste tot het zestigste jaar zijns ouderdoms. 1. Gregorius vindt behagen in zijne afgezonderde levenswijze en verwijdering van Kerkvergaderingen, doch is bij voortduring voor de Nazianzeensche Gemeente werkzaam. 2. Gregorius onttrekt zich geheel, neemt echter steeds deel in kerkelijke gebeurtenissen en in het welzijn van zijn vaderland, van bijzondere familiën en personen. 3. Brieven en Gedichten van gregorius. [Slechts algemeen verslag vindt men hier. De titels der gedichten worden niet eens genoemd. Hierbij behoort de aanteekening IIde D. bl. 256, waar ullmann verklaart, over den Χριστὸς πάσχων van gregorius willens te zijn, bij eene nadere gelegenheid, iets meer te zeggen.] 4. Gregorius' dood. Zijn karakter. (Bl. 235-270.)
Het zal niet onvoegzaam zijn, hier de medegedeelde hoofdtrekken van zijn beeld op te geven. Dit leidt zoo wel tot prijsstelling op gregorius' Levensgeschiedenis, als op ullmann's voortreffelijken arbeid: ‘Gregorius was van middelmatige gestalte, een weinig bleek, echter zoo, dat hem dit niet leelijk stond. Zijn hoofdhaar was dun en door ouderdom grijs geworden; digter was zijn korte baard en zijne sterk uitkomende wenkbraauwen. Aan het regter oog had hij een likteeken. Zijn gelaat was vriendelijk en inne- | |
| |
mend; zijn gedrag eenvoudig. De grondtrek van zijn binnenste was godvruchtigheid; zijne ziel was vol van vurige geloofskracht, en Gode en christus toegekeerd. Een blakende ijver voor Goddelijke dingen leidde hem door geheel zijn leven. De ijver openbaarde zich zeker ook wel in een streng vasthouden en verdedigen van zekere geloofspunten, welke die eeuw bijzonder gewigtig achtte, alsmede in het levendig en van partijdigheid niet vrij bestrijden van tegenovergestelde overtuigingen; maar ook niet minder in een innig en levendig beoefenen van het werkdadige Christendom, welks bevestiging en verbreiding in de gemoederen hem boven alles na aan het harte lag. Zijn kluizenaarsleefregel was overdreven en der gezondheid nadeelig, maar echter niet zoodanig, dat zij in werkheiligheid ontaardde; dezelve was voor hem een middel tot verheffing en bevrijding des gemoeds, maar niet, op zichzelven beschouwd, reeds eene hoogere deugd. Aangeborene en verworvene liefde tot eenzaamheid hinderde hem, alle zijne krachten ten algemeenen nutte aan te wenden. Zijne afzondering en ingetrokkenheid lieten hem niet tot geoefende werelden menschenkennis geraken. Gebrek aan menschenkennis bragt te weeg, dat hij somwijlen al te onvoorzigtig zijn vertrouwen wegschonk, somwijlen wantrouwig was en bitter in het beoordeelen van anderen. Hij verlangde van anderen veel, van zichzelven het meeste. Vatbaar
voor groote voornemens en vol van een' blakenden ijver voor al wat goed is, was hij niet altijd standvastig en volhardend in de uitvoering. In het dulden en worstelen was hij edel en grootmoedig, in de overwinning gematigd, in het geluk nederig, de magthebbenden niet vleijende, maar den verdrukten en vervolgden een steeds bereidwillig helper, den armen een liefhebbend vader. De uitmuntendste hoedanigheden waren bij gregorius ook met gebreken vermengd: hij was niet geheel vrij van ijdelheid; hij was ligtgeraakt en vatbaar voor beleedigingen; maar bij vergaf ook spoedig weder, en koesterde geenen wrok. Hij was een mensch, in de heiliging be- | |
| |
grepen (?) en naar het beste strevende, maar niet volmaakt, gelijk zulks geen sterveling op aarde is.’
(Het vervolg en slot hierna.)
|
|