Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Boekbeschouwing.De Paussen, als tijdelijke Vorsten en Opperhoofden der Kerk beschouwd, sedert de vestiging van den H. Stoel te Rome tot het jaar 1822. Door Juan Antonio Llorente. IIde Deel. Nieuwe UitgaveGa naar voetnoot(*). Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. In gr. 8vo. 358 Bl. f 4 - :Wij verblijden ons, dat dit werk van llorente in onze moedertaal is overgebragt en nu voleindigd. Mogt hetzelve inzonderheid aan zulken onzer Medechristenen en Landgenooten in handen komen, wier blinde ingenomenheid met den Pauselijken Stoel alsnog gevaar loopt van zich, op eenen wenk van Rome en Jezuiten, tot muiterij, bitterheid en haat te laten opwinden tegen andersdenkende Medechristenen, wier voorzaten zich met groot regt en niet zonder zwaren strijd ontrukt hebben aan de Kerkelijke Hierarchij! Ons oordeel over het eerste Deel hebben wij (in de Lett. voor 1826, bl. 9 env.) reeds uitgebragt; en wat te dier gelegenheid over den schrijver en de vertaling gezegd is, mag ook hier gelden. Immers de uitgave van dit tweede Deel, hoezeer van de pers te Amsterdam in het licht gezonden, draagt, blijkens onderstaande nootGa naar voetnoot(†), geen merkbaar | |
[pagina 142]
| |
bewijs van betere en naauwkeuriger correctie. Ook gaf eene gepaste vergelijking met andere Schrijvers op nieuw ons aanleiding, om eenige misslagen bij llorente (zoo wij althans meenen) op te merken, welke de onzijdigheid, waartoe wij ons in dezen vooral verpligt achten, vordert, dat wij, met de meeste bekorting, hier beneden aanwijzenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 143]
| |
Niet minder belangrijk ondertusschen, dan het vorige Deel van dit werk des achtbaren en vervolgden Grijsaards | |
[pagina 144]
| |
voor zijne Geloofsgenooten was, mogen wij voor hen en allen, die hem met een onzijdig en leergierig harte lezen | |
[pagina 145]
| |
willen, den inhoud noemen van dit laatste. Hier ziet men van uit den boezem der Kerk, in den loop der eeuwen verbasterende in zeden, en overladen met staatsie en plegtigheden, van het vernietigd Heidendom ontleend, een tijdelijk Opperhoofd zich verheffen, in magt en grootheid klimmen, als Wetgever en Regter over het geloof en geweten zich zetelen, ja op het einde voor den doortrapten Hierarch, gregorius den VII, Keizers, Koningen en nagenoeg geheel Europa nederknielen, en den Paus als Stedehouder eeren van dien Heiland, ‘wiens Rijk niet is van deze wereld.’ Hier ontmoeten wij dat eigen voortbrengsel van domheid, bijgeloof en vooroordeel, met de duisternis der tijden omgeven, staande in zijnen meest verheven stand, zijne Hierarchij, wederom door den loop der eeuwen heen, schragende door het zaaijen van verdeeldheid, stoken van burgertwist, en aanvuren tot bloedigen oorlog; door menige kunstenarij, willekeurigen dwang, banvloek en helsche treken de volken uitmergelende tot voedsel voor onverzadelijke hebzucht, onbeperkte weelde en duizenderlei verkwistingen. Hier, terwijl de Kerk aan eigene genezing van het kwaad in haren boezem wanhoopt, zien wij den glans der driedubbele kroon verdooven, wereldmagten zich verzetten tegen den trotschen Hierarch, en volken zich ontrukken aan den gewetensband. | |
[pagina 146]
| |
Hier kondigen ons de latere dagen eene nog aanwezige, dan toch zwaar geknakte, grootheid aan der Opperpriesters te Rome, beurtelings in hun streven naar het oud en verloren gezag nu eens gedwarsboomd door de staatkunde van beleedigde wereldmagten, dan weder gevleid en opgebeurd door aanzienlijken, die, verontrust in hun geweten, zich dwaselijk aan Prelaten, Biechtvaders en Priesters overgeven, en zich laten diets maken, dat, buiten steun van den rietstaf der Hierarchij, Rijksmonarch en Troon geen vast bestaan of veiligen zetel hebben. Doch, laten wij eenigzins van meer nabij, en voorgelicht door de fakkel der Geschiedenis, welke llorente ons biedt, voor het minst aan onze Lezers eenen wenk geven omtrent een getal van drieënnegentig Paussen, die, sedert de elfde eeuw (waarmede dit Deel begint) tot op het 22ste jaar der thans loopende negentiende, korter of langer, weinigen te Avignon, verre de meesten binnen Rome, in hoogheid stonden. Men gevoelt (het middeltal der regeringsjaren voor elk van hen nemende) daar waren er, wier ouderdom weldra bezweek, of die, gelijk van eenigen vermoed, zoo niet gestaafd wordt, buiten den gewonen loop der natuur en ontijdig ten grave geholpen zijn. Op elk van dezen laat zich, met eenige verandering, de regel van gellert overbrengen: Hij leefde, werd een Paus, en stierf! Anderen, die als braven bij het nageslacht verdienen genoemd te worden, en op verbetering in de Kerk of ten Hove zich toeleiden, waren zeer dun gezaaid. Wij vertegenwoordigen ons, als zoodanigen, eenen coelestinus IV, innocentius VI, urbanus V, nicolaas V, adriaan VI, marcellus II en clemens XIV, maar betreuren het tevens, dat er onder hen geweest zijn, welken of de boosheid van aterlingen, of de nijd en afgunst, uitziende naar den bekroonden mijter, het reeds gezegde noodlot deed ondergaan. Voor het overige treft men doorgaans, waar het boek openvalle, de zoodanigen | |
[pagina 147]
| |
aan, die, beter of minder dan clemens VI, van wien wij dit woord ontleenen, zich te wél verstonden Paussen te zijn. Verre de meesten traden in het voetspoor en volgden de verfoeijelijke beginselen van gregorius VII, namen de Godsdienst tot dekmantel, om volken tot oproer tegen hunne wettige Vorsten op te ruijen, verwekten burgeroorlogen, brand, moord, roof en geweldenarij, bewerkten misdaden en gruwelen in verre de meeste landen van Europa, dreven de simonie, het openlijk veilen en toewijzen van waardigheden in Kerk en Staat, met de uiterste onbeschaamdheid, en kenden zich het regt toe, om Koningen in den ban te doen, Vassalen van hunnen eed van getrouwheid te ontslaan, en het rijk eenen anderen Katholijken Vorst aan te bieden, onder voorwaarde van zich in alle opzigten aan den Paus onderdanig te betoonen. Geen wonder alzoo, dat men, bij de ontrezen westersche scheuring en verdeeldheid tusschen de Paussen, te Avignon en te Rome gelijktijdig ingekozen en gezeteld, het middel der Kerkvergaderingen tot herstel der rust en tegen de Hierarchij wilde doen gelden. Maar ook geen wonder, dat geestelijke hoogmoed, in den waan dat hij boven aardsche magt zich verheffen kon en mogt, den trotschen nek óf niet óf noode buigen wilde, en weldra ook den teugel weder afwierp. Wij zwijgen, hoe het bijgeloof der scharen eeuwen achtereen misleid werd langs honderd wegen en door eerlooze bedriegerij, om de schatkist van Rome te verrijken; terwijl men wederom met gretige handen haar ledigde, om zelve, en met hongerige of onverzadelijke bloedverwanten, aan lust en driften, aan pralerij en verkwisting bot te vieren. Menigvuldiger zijn de voorbeelden, die wij ter staving konden aanvoeren, dan dat wij niet liever, als onzeker, waarop de keuze te bepalen, tot llorente zouden overwijzen. Zijn boek is geheel ingerigt om Rome door daadzaken te logenstraffen in zijnen waan omtrent de onfeilbaarheid der Paussen en de gegrondheid van hunne Apostolische titels en regten. En wilt | |
[pagina 148]
| |
gij den Hierarch uit den ouden tijd, die bij uitnemendheid den achtbaren naam van Heiligen Vader zich toeeigent, u vertegenwoordigen, beroofd van den verbijsterenden luister van wereldgrootheid, kroon of staatsie, gelijk hij als mensch, van den kant zijner zeden, bij llorente, op goed gezag, geteekend staat; dan voorzeker legt gij vol van verontwaardiging bij meer dan één leven het boek ter zijde, en schaamt u over den Naasten. Eenen julius II, de paulussen (der 15de en 16de eeuw), en meer bijzonder alexander VI, dien Pauselijken nero, te gedenken, is hier genoeg; en wij willen, tot een afdoend staal voor onze Lezers, uit de gruwelen en wandaden des laatsten slechts vermelden ‘zijne dubbel bloedschendige ontucht met eigene dochter, zijne schoondochter tevens!’ Op die lucretia in naam, doch wezenlijke thaïs, vindt men hier het welbekende grafschrift van pontanusGa naar voetnoot(*). |
|