| |
Geschiedenis van de Staatkunde der voornaamste Mogendheden van Europa, sedert den val van Napoleon tot op heden. Door Mr. S.P. Lipman, Advocaat te Amsterdam. Iste Deel, 1813-1820.
(Vervolg en slot van bl. 24.)
Omtrent de Nederlandsche zaken bij het Weener Congres vinden wij ook veel wetenswaardigs. ‘Het Hollandsche Bewind,’ zegt lipman, ‘als ware het door het geluk zijner verheffing duizelig geworden, of verbijsterd door overmaat van dankbaarheid wegers zijne beweldadiging, schijnt de gewone regelen der behoedzaamheid te hebben veronachtzaamd, welke het door het voorbeeld van Grootbrittanje had moeten leeren behartigen.’ (Bl. 274.) Immers, terwijl dit laatste een gedeelte der Russische schuld in Holland op zich nam, ‘tot op de onverhoopte scheiding van Holland en België,’ verbond het Rusland reeds toen, in 't geheim, ‘om geene schikkingen omtrent die landen aan te gaan, die niet alvorens door Grootbrittanje waren bewilligd en bekrachtigd.’ Ziet daar den sleutel van het geheim der werkeloosheid van Rusland te onzen behoeve in de tegenwoordige omstandigheden! Waarom, vraagt lipman, waarom toch werd de afstand van Hollands overzeesche bezittingen niet aan eene gelijke ontbindende voorwaarde verknocht? En had de staatkunde des Engelschen Ministers toen reeds de scheiding voorzien en misschien berekend?... Den 31 Mei 1815 werd ons in België de doos van pandora geschonken! ‘Aldus begon het Koningrijk der Nederlanden, met schulden belast, van volkplantingen ontlast, met vestingen verrijkt, in de Europesche staatkunde gewikkeld, vergroot,
| |
| |
vermeerderd, het troetelkind der verbondene Mogendheden(!), zijne schijnbaar schitterende loopbaan.’ (Bl. 281.)
Niet minder belangrijk dan het vorige zijn de aanmerkingen van den Schrijver over de stichting van het Koningrijk Polen (wij weêrhouden ons met moeite van de mededeeling der aanmerkingen over die, volgens den Schrijver enkel schijnbare, herstelling), over de verdeeling van Saksen, de aanvaarding van den Koningstitel voor Hanover, en de verdere eindbepalingen van het Weener Congres. Treffelijk wordt ook de houding van Frankrijk, door diplomatische kunstgrepen van talleyrand naar invloed op het Congres dingende en dien invloed verkrijgende, met die van Spanje, op trotschen toon rang en nominale deelneming eischende en niets verkrijgende, vergeleken (bl. 314, 315). Spanje teekende de eindakte van het Congres eerst twee jaren na de sluiting van hetzelve, en Rome protesteerde geheel. Het is ons onmogelijk, den Lezer de treffelijke aanmerking hierbij van den Schrijver, ook weder als eene proef van zijnen stijl, te onthouden: ‘Het is een onwankelbare grondregel der Roomsche staatkunde, hare regten te bewaren, waar derzelver genot en oefening door de overmagt der gebeurtenissen wordt geschorst of belemmerd. Bij den drang en de tegenkanting van het tegenwoordige is het voorledene haar wetboek en de toekomst hare hoop. Het Hof van Rome kan zijne regten voor eene wijl verliezen; dezelve afstaan, kan het niet; zijne beginselen kennen geene verandering. Konde het door de veroordeeling van galilaeus niet den omloop der aarde verhinderen, noch het Copernicaansche stelsel door de plaatsing op den index vernietigen, zelf bleef het onbewegelijk, te midden der algemeene beweging. De stilstand bij verkregene regten, de niet
erkenning van nieuwigheden, het voorbehoud zijner aanspraken, de onverjaarbaarheid en onvervreemdbaarheid zijner voorregten, - ziedaar het rigtsnoer zijner staatkundige gedragingen, welke wisselingen ook de gedaante der wereld moge aannemen.’ (Bl. 333.)
De onregtvaardige behandeling van den Koning van Deenemarken, wien het Congres eerst, voor het hem onregtvaardig ontrukte Noorwegen, Pommeren beloofde, en naderhand dit zonder eenige reden weder ontnam, en den edelen Vorst voor zijn Noorwegen met het onbeduidende Lauenburg afscheepte, wordt hier mede onbewimpeld en zonder eenige verschooning ten toon gesteld. De algemeene aanmerkingen
| |
| |
over de landverruilingen, ontroovingen, gedwongene vereenigingen en afscheuringen, door het Weener Congres bepaald (bl. 354-356), zijn weder allertreffendst; alleen ons bestek belet ons, die mede te deelen.
Na nu kortelijk de gebeurtenissen, die napoleon's tweeden val voorbereidden en volgden, te hebben aangestipt, gaat de Schrijver over, om te bewogen, dat, zelfs volgens de beginselen van het te Parijs in September 1815 gesloten Heilig Verbond, men met den herstelden Koning van Frankrijk geen nieuw vredesverdrag kon aangaan, noch hem nieuwe offers opleggen, daar de Parijsche vrede van 1814 door hem in geenen deele geschonden was. Doch hiermede konden de Bondgenooten, die te vele offers gebragt hadden, zich geenszins vereenigen. De tweede vrede, of liever, gelijk de Schrijver aanmerkt, het nieuwe verdrag van Parijs, (daar het nergens officieel een vrede genoemd wordt) behelsde de afstanden in grondgebied, in geld en gemis van vestingen voor eenen tijd, waaraan Frankrijk, ook onder de bourbons, zich moest onderwerpen.
De hoofdbelangen van Europa waren nu geregeld; maar er moesten nog verdeelingen en landruilingen in Duitschland plaats hebben, en Frankrijk moest nog, wanneer het aan zijne verpligtingen voldaan had, in den rang van het vijfmanschap der albeschikkers worden opgenomen. Deze onderwerpen worden in de beide laatste Hoofdstukken van dit Deel behandeld. Men ziet daaruit, dat Beijeren en Oostenrijk over afstand van grondgebied en schavergoeding nog na 1815 de ernstigste geschillen voerden; dat Oostenrijk aan Beijeren voor zijne oude landbezittingen wel schavergoeding wilde bezorgen, maar ten koste van andere Duitsche Vorsten, die zich niet wilden laten berooven, hetwelk tot de ergerlijkste Nota's aanleiding gaf. Baden zou dan schavergoeding hebben moeten leveren, maar wilde niet. Ten slotte bekwam Beijeren voor zijne regtmatige aanspraken op schavergoeding, waartoe een gedeelte van zijn nieuwe grondgebied aan de overzijde des Rhijns, verre van den Hoofdstaat en op Frankrijks gevaarlijke grenzen, gezocht werd, (iets, 't welk in het werk zelve niet zeer duidelijk wordt uiteengezet) geene schavergoeding, omdat het die eerst had geweigerd. (A gouverno voor ons!) Hierop werden de verdere betrekkingen der Staten, wat de bezittingen aangaat, op de territoriale Commissie te Frankfort geregeld, en het werk verder op den
| |
| |
verbondsdag in die stad voltooid. Het Congres van Aken in 1818 regelde eindelijk het vertrek des bezettinglegers uit Frankrijk, de betalingen van dat land tot afdoening der schavergoeding voor de Bondgenooten en hunne ingezetenen, en eindelijk de opneming van Frankrijk als hoofdlid in het groote Statenverbond.
Tot hiertoe hebben wij getracht, de rol van Referenten te vervullen, en ons dus slechts tot opgave des inhouds van dit allerbelangrijkste werk - hetgeen inderdaad in onze Letterkunde époque maakt - moeten bepalen. Doch de Lezer zal meer van ons willen weten; hij zal vragen, of wij het in alles met den Schrijver eens zijn; of dit werk, welk aesthetische en wetenschappelijke waarde zoo groot is, ook altijd, naar ons inzien, aan de wetten der onpartijdigheid voldoet, en der waarheid ook in de wijze van voorstelling getrouw blijft?
Wij zullen deze vraag beantwoorden, door dit werk met een ander te vergelijken.
De beroemde thierry, een der meest vermaarde, nog levende Fransche Geschiedschrijvers, stelde zich ter taak, de Geschiedenis der inneming van Engeland door de Noormannen te beschrijven. Een gevoel van deelneming bezielde hem bij dit werk. Hij zag bij alle nieuwere Geschiedschrijvers de veroveraars, de Heerschers, opgevijzeld, de overwonnelingen, de beklagenswaardige Anglo-Saksers, bijkans geheel vergeten, even als vroeger de Britten, die zij overwonnen hadden. Met edele verontwaardiging besloot hij, de miskenden te wreken, hunne geschiedenis, hun lijden en de wreedheden hunner verdrukkers uit echte bronnen te putten en den tijdgenoot voor oogen te stellen. Niemand, die dit werk gelezen heeft, zal aarzelen, het onderwerp meesterlijk behandeld, en in zeer vele gevallen het pleit voor de verdrukten voldongen te noemen. Maar wanneer men zich ten doel stelt, altijd zeker volk of zekere zaak te verdedigen, zoo kan het niet anders, of men moet somtijds de zaak uit een verkeerd oogpunt beschouwen; want geen volk of geene partij heeft altijd gelijk of altijd ongelijk. Van daar, dat thierry ook tot eene geheel valsche oordeelvelling omtrent hendrik II van Engeland en den trotschaard thomas beckett vervallen is, welken laatsten hij bijna, met de Roomsche Kerk, heilig verklaart, omdat hij - een Anglo-Sakser en een vijand des Noormanschen Konings was.
Iets dergelijks heeft omtrent den Heer lipman plaats.
| |
| |
Van een edel gevoel voor de onafhankelijkheid van Europa bezield, ziet hij met verontwaardiging de uitvoerende en soms de wetgevende Magt van ons Werelddeel aan een Bewind van vijf Leden opdragen, de Monarchij van napoleon dus in eene Oligarchie herschapen, en de kleinere Staten in Duitschland, Deenemarken, de oude Italiaansche Republieken, en in onze dagen de Vereenigde Nederlanden, of plunderen, of inlijven bij magtiger Staten, of beurtelings beschenken, berooven en verguizen. Hij ziet dus in deze Oligarchie niets dan de verkeerde zijde, en treedt stoutmoedig voor het oog van Europa als haar aanklager bij tijdgenoot en nakomeling op. Hij wenschte, dat men in 1815 den status quo ante bellum van Europa hersteld, aan Oostenrijk België teruggegeven, de onafhankelijkheid van Venetië, Genua en Polen hersteld, en Saksen en Deenemarken met Noorwegen in hun geheel had gelaten. En wie zal dien edelen wensch niet met hem deelen? Hoe veel tranen en jammeren zouden ons door het afzonderlijk bestaan van België en de oude Republiek niet bespaard zijn! - Maar toch komt het ons voor, dat de Monarchen van 1815 en hunne Ministers hier niet altijd naar billijkheid worden beoordeeld, en men zelfs, uit afkeer tegen hen, somtijds naar den grimmigen Dwingeland overhelt, wiens alverpletterende dwingelandij Europa tot één Oostersch Rijk gemaakt, en ons Vaderland geheel vernietigd zou hebben, indien God het niet genadig verhoed had. Dat in de tijden van den inval in Frankrijk de vier Mogendheden de onderhandelingen en het geheele beleid van zaken
moesten besturen, loopt in het oog. Zoo wordt de schandelijke, verraderlijke handelwijze van napoleon, die zijnen Gezant caulaincourt geheime Instructiën gaf, om veel toe te geven, ten einde tijd te winnen, en ondertusschen Antwerpen en Mentz in geen geval over te geven, eenigermate verbloemd, en de onmatige eischen van den veroveraar, na zijne overwinning in Februarij 1814, en nog zelfs op den 15 Maart, afstand van de Fransche Departementen over den Rhijn en de Alpen genoemd, terwijl het inderdaad een eisch was van het den Keizer reeds ontwrongen bezit van België, het Overrhijnsche Duitschland en Italië. Het wordt bijna goedgekeurd, dat de Franschen, zoo leger als Natie, met verkrachting van alle gevoel voor eer en trouw, den Koning, omdat zijn bestuur zachter was dan het juk van napoleon, omdat hij hen niet met schorpioenen kastijdde, afvielen en den moorde- | |
| |
naar hunner kinderen weder inriepen. Zie de zeer eenzijdige voorstelling van den Schrijver, op bl. 138, waar hij napoleon bij de zon vergelijkt! van eenen Hollander hadden wij dit beeld, dat door zijne vleijers aan lodewijk XIV werd verkwist, niet verwacht. En bl. 144-146, waar hij de Mogendheden het regt van tusschenkomst in dit geval ontzegt. Doch indien er ooit eene daad van wijze staatkundige standvastigheid is verrigt, zoo was het deze gewis. Kon men den Troonroover in het bezit van den verweldigden Staat laten? Maar de algemeene volksstem? O, wij weten, hoe dit woord te verstaan is; wij hebben het in 1830 in België vernomen! Hadden de Monarchen in 1830 het moedige besluit opgevat, lodewijk filips niet te erkennen,
vóór dat hij zich plegtig verbonden had, het status quo in Europa te erkennen en des noods te zullen handhaven, dan gewis zouden wij de tegenwoordige aanmatigingen van het revolutionaire Frankrijk niet zien! Hier, zoo immer, kwam het dus te pas, dat de vier Mogendheden uit naam van geheel Europa spraken en handelden, eer het napoleon door Fransche slangenlist gelukte, het zaad der tweedragt onder hen of de andere Staten te werpen. En misschien kon, in den bajert, waartoe Europa verzonken was, de herstelling van de oude orde van zaken niet meer zoo volledig geschieden, als de Schrijver, en wij met hem, het wenschte. Zoo wilde b.v. Oostenrijk het afgelegene België, dien ouden twistappel, welks verdediging zoo veel kostte, welks Papen en Jakobijnen den goeden joseph II hadden afgezworen, niet meer hebben, en men kon die Mogendheid immers niet tot dat bezit dwingen? Ook ware het zeer wenschelijk geweest, dat de Koning van Saksen zich kon hebben laten bewegen, om zijn Rijk aan Pruissen af te staan, behoudens eene afzonderlijke Constitutie, en dat hij dan, tot ruime schavergoeding, België en den linker Rhijn-oever, met meestal Roomschgezinde, met hem gelijk denkende onderdanen, die dus niets tegen zijn Bestuur konden hebben, had aangenomen, en zich met dit Nieuw-Bourgondische Rijk aan het Duitsche Rijk had aangesloten. De gedurige kuiperijen van Frankrijk te Genua waren bekend, en werden best door vereeniging van dat Rijk met Italiës bolwerk, Savoijen, Piemont, voorgekomen. De Aristokratie
van Venetië zullen ook niet velen, althans der onderdanen op het vaste land, teruggewenscht
hebben. Het gedrag omtrent Deenemarken is onverantwoordelijk: de vriend
| |
| |
der Constitutiën zal echter daarbij niet uit het oog verliezen, dat Noorwegen eene liberale staatsregeling heeft bekomen, die het te voren niet kende. Men had, de zaken stipt onzijdig beschouwende, dit toch moeten in aanmerking nemen. Dan, dit alles kunnen wij nog toegeven; maar wanneer de Schrijver, van afkeer tegen de lotbeschikkers van Europa doordrongen, op een der edelste karakters van de nieuwere Geschiedenis eene hoogst onedelmoedige verdenking werpt, zoo kunnen wij dit onmogelijk beamen. Hij zegt, bij gelegenheid der inleidende aanmerkingen tot het Heilig Verbond, ‘dat Keizer alexander, als wierd hij onophoudelijk door eene heillooze herinnering gefolterd, eene bijzondere stemming had voor dweeperij en Mysticismus.’ Keizer alexander werd zekerlijk niet door wroeging over den moord zijns Vaders (dit is de blijkbare bedoeling) tot het Heilige Verbond, als tot boetedoening, gedreven. Hij was aan dien moord onschuldig. Slechts het in bewaring nemen van zijnen krankzinnigen Vader was door hem toegestemd; en, zoo hij niet dadelijk magtig was, de moordenaars met den dood te straffen, verbande hij die toch uit zijn Rijk. Wij zijn overtuigd, dat alexander het Heilig Verbond uit de reinste, edelste beginselen heeft ontworpen; schoon daarvan naderhand, door anderen, een zeer wereldsch gebruik is gemaakt.
En hiermede stappen wij van de beoordeeling van dit Deel af. Hartelijk verlangen wij naar de spoedige voortzetting des werks. Onze vrijmoedige bekendmaking van het standpunt, waaruit wij sommige zaken beschouwen, zal den geleerden en weldenkenden Schrijver niet belgen. Over 't algemeen zijn wij het zeer met hem eens. Mogt zijn Ideaal eens verwezen. lijkt worden! Doch dat zullen wij niet beleven.
|
|