reeds erg genoeg, dat het deftige treurspel van vondel, de statige Gijsbrecht van Aemstel, door de laffe Bruiloft van Kloris en Roosje moet gevolgd worden. Ook is er nog voorraad genoeg voor eenen anderen moliere; men behoeft dus niet bevreesd te zijn, dat zulk een Genie geen stof genoeg zoude vinden.
Over de groote giften Laudanum poogt de Schrijver zich te verdedigen; het zij zoo: velen, en wel de meesten, hebben ze niet gegeven en zijn niet minder gelukkig geweest. Gevaarlijk was het echter altijd, de leeken met dergelijke Cholera-drankjes te laten begaan. Deze wijze van doen is met regt bestreden, wie hij ook moge geweest zijn, die haar aanprees of voorstond. Men moet geene ongeoefende vuurwerkers in het Laboratorium laten werken, noch aan kinderen scheermessen in handen geven.
In drie Afdeelingen zal de Schrijver zijne opgenomene taak afwerken.
Het eerste Hoofdstuk loopt over de benamingen; het tweede behelst eene geschiedkundige schets; het derde behandelt het al dan niet besmettelijke der Cholera; het vierde is eene ziektekundige beschouwing, wat men door Epidemie te verstaan hebbe; het vijfde is aan eene bedenking over het al of niet besmettelijke der Aziatische Cholera gewijd en de waarschijnlijke wijze van voortplanting, en wordt deze Afdeeling met 13 gevolgtrekkingen besloten, bl. 1-25. In de laatste gevolgtrekking zegt de Schrijver: ‘dat, wanneer men de Quarantaine-voorzorgen te Sunderland beter in acht genomen had, men allerwaarschijnlijkst de uitbarsting, ten minste de verspreiding der ziekte aldaar had kunnen voorkomen.’ Dien ten gevolge mag men vragen: bestonden er te Scheveningen geene Quarantaine-voorzorgen; of had men ze, indien ze bestaan hebben, beter in acht behooren te nemen?
Wat het geschiedkundige gedeelte dezer Afdeeling betreft, willen wij in geene bijzonderheden komen; hier kan slechts ter loops aangewezen worden, hetgeen in