| |
De cholera te X.
Die seelige Gertrud hatt' ihre Nücken, aber 's reute sie doch gleich, und sie hatt' auch viel gutes.
matthias claudius, 1 B. p. 14.
Reeds had ik mij over mijne vrouw, welke ik nergens beter bij weet te vergelijken, dan bij die van den Predikant van Wakefield, zaliger gedachtenis, verwonderd, hoe zij met meer dan gewone nieuwsgierigheid de dagbladen doorsnuffelde en tijd- en maandschriften doorbladerde. Gewoon het doen en laten mijner echtgenoote, eene beste huismoeder en trouwe verzorgster onzer kinderen, met een eerbiedig zwijgen gade te slaan, hield ik mij bij dit bijzonder verschijnsel weder aan mijne oude gewoonte. Is hetgeen mijne vrouw doet wél, (dus redeneerde ik) waartoe zoude ik tegenspreken? Begrijp ik niet, wat zij voorheeft, waartoe haar ontijdig in de rede gevallen? En begrijpt zij het beter, dan zoude immers teregt mijne welsprekendheid voor hare welbespraaktheid moeten zwichten! - Daar ik evenwel bemerkte, dat zij tusschenbeiden een' fijnen draad bij het gelezene legde, wanneer zij plotselijk afgeroepen werd, zoo waagde ik eens,
| |
| |
gedurende hare afwezigheid, dezen draad te volgen, en hij wees mij, dat bekendmakingen, voorschriften, leefregelen omtrent de aanstaande Cholera de aandacht van mijne lieve hilletje bijzonder schenen te trekken. Het zij omdat wij buiten wonen, en dus niet altijd gereede geneeskundige hulp kunnen erlangen, het zij welligt uit eene bijzondere liefhebberij, om ook eens met Doctor of Meester van hare ondervinding te kunnen meêpraten, zij houdt er een Receptenboek op na, hetwelk, zoo ik van deskundigen gehoord heb, niet behoeft onder te doen voor zekere verzameling van voorschriften, onlangs voor Geneeskundigen, bij wijze van zakboekje, in het licht gekomen. Het moet toch een gouden kleinood zijn voor onze arme Geneesheeren, die zoo naar het ligchaam slooven en naar den geest tobben moeten, met zulk een boekje in den zak, aan het ziekbed, na eenig zoeken, de gereede formule te kunnen vinden! Mij dunkt, het denken moet er magtig door verligt worden, en ook het oordeel, zoude ik haast zeggen. Doch, hoe kan een blinde over de kleuren redeneren? Ik ben immers geen Arts, en dat mijne hilletje soms op hare wijze beunhaast, geeft mij geen regt, met de Geneeskunde mij te bemoeijen. Ik heb haar ook al voor onzen Schout gewaarschuwd, die een ijverig voorstander is der regten van de Geneeskunde en hare Commissiën; en, wat het weren der Oliekoopen betreft, ik verzeker u, menig Directeur der Politie van eene groote stad zoude er een voorbeeld aan kunnen nemen. Zoo ik hoor, hebben de Oliekoopen ons dorp ook dadelijk verlaten, schuddende het stof van hunne voeten, en zich begeven naar de naastbij gelegene stad, waar men over hen beter schijnt te denken, althans omtrent hen verdraagzamer te handelen. Onze boodschaploopster vertelde mij toch, dat ze hen overal langs 's Heeren straten, en vooral in de buurten der schamele bewoners, vrij en vrank had zien rondwandelen. En de veldwachter -
hij mag een oog luiken, wanneer er bij misvatting een haas geschoten wordt; maar wegens zijne onomkoopbaarheid op dit stuk behoorde hij Agent van Politie in eene stad te zijn. De lasteraars, want ook deze vallen onzen veldwachter lastig, zeggen, dat hij vroeger nagenoeg vergeven zoude geweest zijn door droppels, hem door zulken landlooper toegediend tegen wormen, die hij zich verbeeldde te hebben, omdat de Oliekoop het hem gezegd, schoon hij ze wezenlijk niet had. De smart en angst waren nog te verzetten ge- | |
| |
weest, zou hij gezegd hebben; maar de dukaton, dien ze hem gekost hadden, dien kon hij maar niet vergeten.
Had ik een blik in het Magazijn van wetenschap en kunst gewaagd, waar het draadje in lag, ik waagde er een oog aan, toen ik het Receptenboek als bij toeval vond, terwijl mijne vrouw eene kraamvisite deed. Waarschijnlijk was het boek mede voor de partij bestemd geweest; doch het scheen door de haast vergeten te zijn. Ik wenschte mij met dezen vond geluk, en nog veel meer de kraamvrouw en haren lieven zuigeling! Niet zeker, of ik niet spoedig kon overvallen worden, sloeg ik er eerst slechts vlugtige blikken in. Haren schat missende, en goedhartig genoeg, om elk, zoo veel zij kon, de vruchten van hare ondervinding mede te deelen, kon zij, uit belangstelling voor kraamvrouw en kind, wel eens dien komen halen. Hoe het zij, en of zij heden het bij eene improvisatie liet, ik had den tijd, het meer op mijn gemak te doorbladeren. Ik moet dan bekennen, mijne vrouw had met vrucht gelezen, en kon door hare adversaria menig' student tot voorbeeld zijn. De voorschriften stonden wel niet op letters gerangschikt, maar er heerschten toch eene orde en netheid, die ik moest bewonderen. Overal stond de naam des schrijvers, zoo verre zij dien kon te weten komen, opgeteekend, maar vooral de plaats met aangehaalde bladzijde, zoodat men met gemak kon vinden, waar het geboekt was; iets, dat ik, met alle bescheidenheid, op het voorbeeld mijner hilletje, allen Heeren studenten zoude willen aanraden. En wat nog het best moge zijn, mijne lieve gade had niet geschreven, zoo als ik gehoord heb, dat wel sommige studenten doen, die op de Collegiën der Heeren Professoren zeer druk schrijven, maar, te huis komende, de zoogenoemde dictata (ik weet niet, of ik het woord wél geschreven heb, want ik ben geen Litterator) netjes bijeenleggen, bij het einde van het akademiejaar keurig laten inbinden, om ze vervolgens, eens in het jaar, door de meid bij de schoonmaak te laten afstoffen - neen, mijne hilletje schreef en
wreef, gelijk zij soms zelve zegt, voor hooger doel.
Spoedig ondervonden wij ook allen in huis, dat zij niet te vergeefs geboekt had; en daar ik, altoos op de wacht om niet overvallen te worden, hier en daar slechts den tekst gelezen had, gaf ik het gerust over, dat eerlang wel de noten of de uitleg zoude volgen. Wat mij nog meer in dit vermoe- | |
| |
den bevestigde, was, dat, hoe meer de Cholera naderde, hoe kalmer mijne vrouw werd, ja een ieder onzer ten voorbeeld was. Hare maatregelen waren genomen; wij behoefden slechts te gehoorzamen, en hier was geen twijfel aan.
Naauwelijks was de mare tot ons gekomen, dat deze gevaarlijke gast op onze kusten voet aan wal had gezet, of er op eene of andere wijze gebragt was, ziet! nu begon alles bij mij van gedaante te veranderen.
Maar vooraf nog eene bedenking. Hoe mag die booze vijand daar toch wel gekomen zijn? Van zelf? of als 't ware binnen gesluikt? Wie zal mij dit beantwoorden? Onze Domine zegt, dat de geleerden het hierover maar geheel niet eens zijn; wat zullen wij arme leeken dan zeggen? Domine vertelde mij echter, dat een geleerd Professor, die evenwel zoo eenvoudig moet schrijven, dat een verstandige boer het kan bevatten, zonder nu wel den twist te beslechten, het als een sprookje doet voorkomen, dat het eten van bedorven visch, het misbruik van sterken drank, of het blootstellen aan koude en nattigheid, onzen Scheveningers zulk eene kwaal berokkend heeft. De Professor moet op de plaats zelve geweest en gezien hebben, en, zoo ik hoor, schemert het dien man niet voor de oogen. Dit heb ik dikwijls zelf gezien, wanneer ik eene enkele keer, om bezigheden in de Residentie zijnde, een uitstapje naar Scheveningen deed, dat de kinderen met hunne bloote beentjes bij guur en koud weder in de zee liepen, of dit hun element was, terwijl wij van het zien buikpijn kregen. Zulke menschen kunnen toch naderhand niet zóó gevoelig voor koude en natheid worden. Ik geloof met Domine, dat de Professor gelijk heeft, en vooral waar het de menigte strijdige gevoelens betreft, wanneer hij zegt: Deze studie (die der Cholera) is ons eene school van menschenkennis; menschen leeren wij kennen, en overal ontdekken wij den invloed van ieders persoonlijkheid. Ik ben geen geleerde, en derhalve niet opgeleid om te oordeelen; maar de man spreekt, dunkt mij, zoo, als een geleerde uit ondervinding, en niet van achter den lessenaar.
Op welke wijze de Cholera dan ook te Scheveningen moge gekomen zijn, van dien stond was alles bij mij in beweging, en het scheen of mijn huis buiten de wet was gesteld. Wanneer soms het een of ander gewest in opstand geraakt, of eene stad zich vergeet, zendt men er een' Commissarisspeciaal heen, wiens wil, zoo lang die staat van zaken
| |
| |
duurt, voor eene wet geldt, of men verklaart haar ook wel in staat van beleg. In mijn huis had nu wel in zoo verre niets buitengewoons plaats, want de wil mijner vrouw is steeds de opperste wet. Maar, anders gewoon des avonds onder mijnen ouden fraaijen lindeboom mijn pijpje te rooken, mogt dit niet meer zijn; want - lindeboomen trekken dampen, en, dewijl de lieve vogels op dien tijd ergens anders concert gaven, was dit eene reden te meer: of dit nu wezenlijk om de Cholera was, laat ik daar. Mijne kinderen mogten niet meer in het grasperk rollen; want - avondlucht en vochtig gras vermeerderen, zoo als men dit noemt, de voorbeschiktheid. En ach! mijne heerlijke meloenen, welke ik met zoo vele zorg had gekweekt, voor wier bakken ik dikwijls watertandend had gestaan, - met dezelfde gestrengheid, als weleer kettersche vrouwen levend in den grond bedolven werden, zag ik ze door mijnen tuinbaas, in tegenwoordigheid mijner vrouw, (verbeeldt u dit schrikbarend tooneel!) in den grond begraven. Met een hangend hoofd stond ik bij de uitvoering van dit vonnis, en alleen de hoop, dat het mede weggelegde zaad in het volgende jaar tot ruimeren oogst zoude ontkiemen, deed mij stil en gelaten in mijn lot berusten; want - ik moet zeggen het is waar - verkoelende vruchten kunnen schadelijk worden.
Zoo heb ik ook gedacht, toen de salade op de keukenceel werd doorgeschrapt. Ik had gehoopt, haar, even als zekere posten op het budget, als bij de haren er door te slepen, en ik had het behoud door bijgemengde mosterd en soya zoeken voor te bereiden; maar zij viel, als eens het gemaal, waardoor wij eenige weken het brood een halve cent goedkooper aten en sedert niet meer, in spijt van den overvloedigsten oogst. In den grond had mijne Lieve wederom gelijk. Konden wij zelve ook de matigheid betrachten, wie stond ons borg voor de dienstboden? Nog menschen uit den ouden tijd, rekenen wij ons verpligt, ook voor dezen te zorgen, als voor leden van ons huisgezin.
Ik achtte mij nog altijd gelukkig bij mijnen buurman, den echtgenoot van Mevrouw ***, geboren snib, die den eenen dag op wortelen en den anderen op rijst wordt vergast, gesaust door de gemelijkheid van Mevrouw, welke, zeer bang voor den dood, uit angst voor dien dorren beeneman sans façon, al grommende en brommende met denzelven op die wijze zoekt te transigeren, en het intusschen haren echt- | |
| |
genoot laat ontgelden, dat zij, uit pure angstvalligheid, zichzelve, als 't ware, tot een bestendig vasten veroordeeld ziet. Gelukkiger zijn wij. Moge soms iets ook te verre getrokken worden, ik ben het toch in zoo verre met mijne hilletje eens, dat de voorzigtigheid hier best is, en dat wij nu in allen gevalle ons niets te verwijten hebben. Wij werken tot ons behoud door geoorloofde middelen, en wachten, wat er verder over ons beschikt is. Ook bij onthouding van veel, blijft ons nog ruim zoo veel om te genieten over; en wat onthouden wij ons eigenlijk? - hetgeen zoo menigeen, door zijn sober bestaan, nimmer nuttigen kan.
Mijne lijdzaamheid in den tuin heeft mij bij mijne vrouw, die met mijn driftig gestel wel eens wat te schaffen heeft, in gunst doen rijzen, welke ik echter om het hoekje der kinderkamer bijna weder verloren had. Stelt u eens voor, dat ik mij daar eensklaps als onder de wilden verplaatst zag! Elk had een' gordel aan gekregen, die veel had van de gedaante, zoo als men de wilden soms uitgebeeld ziet. En nu dacht ik: indien eens al de gordeldragers zich zoo op straat vertoonden! Ik meende het uit te schateren; maar - één blik, en ik herinnerde mij, niet in Nieuw Kanada te zijn, waar men zegt, dat het nog mode is, dat de vrouw den man het visch- en jagttuig natorscht, en hem bedient, wanneer hij middagmaalt!
De kindermeld kreeg last, van nu af en zonder verzuim, de beide jongste kinderen de dikste feitels voor te spelden. Mijne twee jongens kregen elk een' nieuwen kiel van zulke digte stof, als er te vinden was, en daarbij een' lederen gordel van de vereischte breedte, die hun volstrekt niet geviel. Sedert zij het echter gemakkelijk vonden, er een lang vouwbeen met eene groote klakkebus in te steken, en de boerenjongens, om deze onderscheiding, hen tot brigantenäanvoerders gekozen hebben, zijn zij weder met moeder verzoend. Hare provisiekamer en mijn boomgaard varen echter slecht bij dit spel. Den tuinbaas, in hun oog de grootste legitimist, spelen zij allerlei potsen, en alle vogelverschrikkers liggen omver. Vrijheid in alles en voor allen, zeggen zij; spreeuwen en kraaijen moeten ook hun deel hebben. Het ergste van dit alles is, dat onze Schout mij met een scheel oog aanziet, en telkens het rijmpje neuriet: zoo de ouden - piepen de jongen. Ik kan echter zijn Ed. Achtb. verzekeren, zoo iemand, dan ben ik voor le juste
| |
| |
milieu. - Allen moesten wij IJslandsche kousen dragen. Mijne oudste dochter en hare moeder gaan nooit zonder mantel des avonds uit; en ik vooral mag niet meer naar mijnen overbuur, den wijzen Schoolmeester bartel blazius baltus wippen, zonder kraag of jas aan te schieten. Daarin komen, zoo 't schijnt, alle geleerden, bij derzelver anders uiteenloopende gevoelens, nog al overeen, dat den buik en de voeten warm te houden een goed voorbehoedmiddel is, en het laat zich hooren.
Ik berustte in deze gordels te gereeder, daar ik gevreesd had, of ik niet naar Amsterdam zoude hebben moeten reizen, om de onfeilbare gordels te halen bij den edelmoedigen godefroy. De kwaadsprekers zeggen, dat zijne aankondiging wél berekend is; want allen, aan welke hij zijne gordels verkoopt, zullen toch de Cholera niet krijgen; aan de enkelen, die, in spijt van zijne gordels, er door aangetast mogten worden, kan hij nog altijd met winst het dubbele geld teruggeven. Ook zoude, voegen zij er bij, hij hiervoor weinig gevaar loopen, dewijl niet ligt, volgens het zeggen van onzen Meester, iemand bij de uitkomst voor zoo dwaas zoude willen doorgaan, dat hij aan de ceintures van den Heer godefroy had geloof geslagen, en dus openlijk zoude belijden bijgeloovig geweest te zijn; iets, hetwelk zelfs geen ultra, in dezen tijd van verlichting, zich zoude willen laten aanleunen. Ik voor mij, indien zulks het geloof kan sterken, wensch den Heere godefroy een ruim vertier en - niet een' enkelen gordel terug.
Blijde ben ik, dat ik van deze reis zoo goedkoop ben afgekomen, hetwelk ik hoofdzakelijk aan de liefde mijner vrouw te danken heb, die, dit merkte ik wel in stilte, in deze oogenblikken gaarne had, dat wij bijeen bleven en te zamen zouden verbeiden, wat ons als anderen kon treffen. Het had mij anders eene dure reis kunnen worden; want of mijne vrouw er zich iets van had laten ontvallen, anders kan ik het mij niet verklaren, op zekeren avond, dat ik een bezoek bij den Heer van ons dorp aflegde, die veel van champagne houdt en patrijzen noch zwijnskoppen ongemoeid kan laten, al kwelt hem ook het voeteuvel op den duur, zeide hij tot mij: ‘Apropos, vriend, indien gij bij geval eens naar Amsterdam gaat, denk dan om mij en om den Rob van Doctor girandeau de st. ger vais. Niet dat ik hem behoef; maar in de advertentie staat, dat hij
| |
| |
ook dient ter vernieuwing van het bloed; zulks zoude mij lijken, want een vernieuwd bloed zoude bij eenen aanval der Cholera toch niet zoo ligt schiften, scheiden of stollen, als het oude. Ik zal u het adres medegeven.’ Daar ik wel eens meer zulke ledige adressen medekreeg, begon ik reeds angstig te worden, te meer, wijl ik thans dubbel zuinig moet wezen, van wege de steeds klimmende opcenten en het laatste regt op het zegel. Men wil het in ons dorp daarheen hebben, dat wij voor onze brieven voortaan geen ander dan gezegeld papier bij de boekverkoopers zullen kunnen krijgen, en de waschlijsten door den bleeker niet dan op gezegeld papier zullen mogen aangenomen worden.
Maar, wat nog erger zoude geweest zijn, mijne oude nicht rachel sybrand, eene erfnicht, die, zoo lang ik haar ken, doof als een kwartel is, zoude mede begeerd hebben, dat ik haar het middel tegen de doofheid van Doctor méné maurice, bij massignac te verkrijgen, zoude medebrengen. Negen-en-zeventig jaren en ruim elf maanden oud, is zij toch van gevoelen, dat het haar ook wel zal helpen, dewijl het den tachtigjarigen Pastoor gut, te Binan in Zwitserland, genezen heeft. Daar zij zoo doof is, kon ik haar niet aan het verstand brengen, dat berigten uit de verte altijd zeer gunstig luiden. Ook zeide zij: ‘Hielp het mij niet, het zou toch een preservatief zijn, dat ik niet nog doover wierd.’
Bij het woord preservatief kon ik een' kleinen glimlach niet terughouden, die door een' zachten lach teruggekaatst werd. Ik had gemerkt, dat mijne vrouw, onder hare voorzorgen, waarvan ik reeds gewaagd heb, ook over preservativen moet doende geweest zijn. Tusschen de buikschilden, waterflesschen, kruiken, zand. en rijstbalen, wollen lappen, spiritus-lampen, kamillen- en kruizemuntzakken, welke in de provisiekamer als in slagorde gerangschikt staan, of liever daar zijn nedergelegd, gelijk een voorzigtig Vernufteling uit hooft's tijden (thans zeggen wij, en wel zoo goed, Ingenieur) zijne schanskorven en wat dies meer zij verzamelt, - tusschen dit alles meende ik een doosje met het veelgezochte Cholera-poeder en het veel geëischt wordende Levens-elixir van den Heer Apotheker harinxma, en een dito met het voorbehoedmiddel tegen de Cholera van den Heer Apotheker overduin, te ontwaren. Of het nu ook met ons dus gelegen was, dat fraaije geesten el- | |
| |
kander soms ontmoeten, en spreken, al zwijgen zij, durf ik niet beslissen; maar ik gis het, want de gerenommeerde preservativen zijn niet voor den dag gekomen. Ons lagchen smolt dan ineen. Alsof dit mij dartel maakte, gelijk de opgaande zon het ontwakend vogelenkoor, ik wreef mijne handen, en riep als in vervoering uit: ‘Laat die Cholera maar eens weg zijn!’ En ziet! weg was het lachje; een ernstige blik, met de vraag: ‘En wat dan?’ deed mij als besterven. Een tik op het juist voor haar liggende Receptenboek, met de veelzeggende woorden: ‘Ook dan zal de voorzigtigheid in acht moeten genomen worden,’ bragt mij tot stil nadenken; de veelbeduidende wenk op het boek deed mij vermoeden, dat deswege ook reeds het een en ander zoude geboekt zijn. Wie weet, indien mij het geluk diene, wat ik er nog uit mededeel;
echter alleen onder de stellige belofte, dat niemand mij verraden zal. |
|