| |
Verhaal van de wegvoering eener jonge Griekin te Smirna.
(Eene bijdrage tot de kennis van het Grieksch karakter.)
Ten tijde van mijn verblijf in de Levant was het mijne liefhebberij, bij elke gelegenheid te onderzoeken, of bij de hedendaagsche Grieken iets van het karakter, van de zeden en schoone vormen der oude Hellenen bewaard zij gebleven; en dan bleek meestal bij de uitkomst, dat ze nog grootendeels, in het goede en in het slechte, in gezindheden en hartstogten, dezelfde lieden zijn, welke der menschheid beurtelings tot schande of tot eer strekten. De volgende gebeurtenis, welke in Mei 1831 te Smirna plaats had, herinnert ons in het klein een geval, dat vóór omstreeks 3000 jaren gansch Griekenland op de been bragt. Bij de bewegingen, die er om een eenvoudig dienstmeisje ontstonden, denkt men onwillekeurig aan de geschiedenis van hélena, de beruchte gemalin van Koning menelaus.
De vrouw van een' te Smirna gevestigd' Engelsch' koopman, belijdenis van de Roomschkatholieke godsdienst doende, had een Grieksch meisje van het eiland Cerigo in dienst genomen. Het meisje was jong en aardig. Zij bezat de aan Grieksche landlieden, zelfs aan die van den geringsten stand, eigene bevalligheid. Bovendien was zij gewillig, verstandig, gezeggelijk, en had, na verloop van weinige maanden, de genegenheid van hare meesteres gewonnen. Intusschen besloot de
| |
| |
koopman, weder naar Konstantinopel te verhuizen, en maakte reeds toebereidselen tot het vertrek. Toen wierp zich, op zekeren dag, de schoone Cerigotin (welke vroeger had geklaagd, dat zij door hare familie werd vervolgd, en men haar dwingen wilde, eenen man te trouwen, dien zij versoeide) aan de voeten van hare meesteres, en smeekte deze, onder een' vloed van tranen en met een jammerlijk gekerm, om haar mede naar Konstantinopel te nemen, en haar alzoo te ontdekken aan eene verbindtenis, welke haar voor haar gansche leven ongelukkig maken zoude. Daar Mevrouw S. zich te bedenken scheen, geraakte het meisje plotselijk geheel in vertwijseling, sloeg zich in het aangezigt, wentelde op den grond om, en zwoer, wanneer hare meesteres haar niet medenam, zich in zee te zullen storten, dewijl zij anders geen middel wist, om de vervolging der haren te ontkomen. Mevrouw S. deed, wat ieder in hare plaats gedaan zou hebben: zij stond, met bewilliging van haren man, aan katinka (zoo heette de jonge Griekin) toe, haar naar Konstantinopel te vergezellen. Het meisje gaf nu hare blijdschap en dankbaarheid even hartstogtelijk, als vroeger hare droefheid, te kennen. Zij kuste handen en voeten van hare meesteres, en zwoer, voortaan hare slavin te willen zijn en haar levenslang dienen.
De schoone Cerigotin hield haar voornemen verborgen voor hare familie, en deze vermoedde niets; doch weldra kwam het door andere bedienden uit, dat Mevrouw S. naar Konstantinopel gaan, en katinka haar vergezellen zou. Op dit berigt verscheen derzelver moeder, en eischte, onder schimpen en dreigen, hare dochter op. Door het verdriet der vrouw bewogen, wilde Mevrouw S. aan haar verlangen voldoen, wanneer zij plegtig beloosde, dat van het huwelijk niet meer gesproken zou worden; doch de moeder verlangde niet alleen de uitlevering van hare dochter, maar zwoer ook, dat katinka den man zoude en moest trouwen, dien de familie haar toedacht. Dit eigenzinnig doordrijven der oude vrouw versterkte nu Mevrouw S. te meer in haar voornemen; zij sprak het meisje, dat bevende en weenende de beslissing van haar lot te gemoet zag, troost in, en men beval de moeder, het huis terstond te verlaten. Deze gehoorzaamde; maar in het heengaan keerde zij zich dreigende om tegen hare dochter en Mevrouw S.; zij was doodbleek, hare oogen rolden vreeselijk; zij hief hare armen naar den hemel, en sliet de verschrikkelijkste verwenschiugen tegen dat huis en tegen hare dochter uit.
| |
| |
Van nu af aan waagde katinka het niet meer, uit te gaan. Zij rekende zich echter veilig in huis; want overal in de Levant worden de woningen der aanzienlijke Franken schier als heilige plaatsen geëerbiedigd. - De dag van het vertrek naderde eindelijk. Reeds waren al de gepakte goederen ingescheept; de kamers stonden ledig; Mevrouw S. met hare kinderen bevond zich op de haven, haar man en drie zijner bekenden waren nog in het huis, in een levendig gesprek, en katinka wachtte met de andere bedienden op bevel, om aan boord te gaan. Plotseling maakte een verschrikkelijk gegil een einde aan het gesprek, en de Engelschen zagen katinka, met wilde blikken, op de galerij vliegen. Mijne broeders! schreeuwde zij, mijne bloedverwanten! zij bestormen het huis! Zij liep de trappen af, sloot de deur, kwam spoedig weder boven, wierp zich, onder een' vloed van tranen, de handen wringende, aan de voeten der Engelschen neder, en smeekte om hunne bescherming.
De huizen der Franken te Smirna zijn allen op gelijke wijze gebouwd. Door de deur aan de straat, welke bij dag gewoonlijk openstaat, komt men op eene ruime binnenplaats, ter zijde waarvan het hoofdgebouw is. De binnendeur of eigenlijke huisdeur, bij dag insgelijks openstaande, (want van vrees voor dieven weet men niet) leidt naar eenen trap, en deze naar een' bovengang of galerij, waarin alle de kamers, even als de cellen van een klooster, uitkomen. Van hier aanschouwde de Engelschman zijne binnenplaats vol gewapende Grieken, welke, met een verschrikkelijk geschreeuw, het openen der deur of de uitlevering van katinka vorderden. Zonder antwoord as te wachten, begonnen de razenden reeds pogingen te doen, om de deur open te breken; maar dewijl dezelve met ijzer beslagen, en sterker was, dan de deuren te Smirna gewoonlijk zijn, kostte hun dat veel moeite. Toevallig kwam eene jonge Griekin, zuster van de min eens kinds van Mevrouw S., niet wetende, wat daar gebeurde, op de binnenplaats treden, en had een kind van hare zuster op den arm. Plotseling viel een der Cerigoten, als een tijger op zijnen buit, op haar aan, ontrukte haar het kind, hief het met den eenen arm boven het hoosd, zwaaide in de andere hand een' breeden dolk, en dreigde, het arme schepsel oogenblikkelijk om te brengen, zoo men hun de deur niet opende. Men verbeelde zich de moeder, welke dit mede aanzag! Zij vloog haar kind te hulp, en opende de deur.
| |
| |
Oogenblikkelijk bevonden zich dertig Cerigoten, allen met dolken of yagatans gewapend, met bloote armen en opgebonden haar, schuimbekkende van woede, in den bovengang. Hoe de Engelschen, welke zelfs geene stokken tot verdediging hadden, daarbij te moede waren, is gemakkelijk te begrijpen. Eer zij konden overleggen, zagen zij zich omringd door de eilanders, die hun de dolken op de borst zetteden en den dood dreigden, zoo zij katinka niet terstond uitleverden. Wat zoude men doen? De Cerigoten waren geheel meester in huis. De Heer S. zeide tot hen, dat zij konden zoeken en het meisje medenemen; maar dat zij wél bedenken moesten, welke gevolgen het in zijn huis gepleegde geweld voor hen zou kunnen hebben. Doch zij sloegen geen acht op deze waarschuwing. Integendeel zij doorzochten het huis, zwaaiden hunne dolken, en braakten de verschrikkelijkste verwenschingen uit. Twee der Engelschen begaven zich ijlings den trap af, om hulp te roepen. Doch als zij door de buitendeur op straat meenden te gaan, blonken hun dolken tegen; eenige Cerigoten hielden den uitgang bezet - zij moesten dus, onder het hooren van de vreeselijkste bedreigingen en vervloekingen der verbitterde menigte, terugkeeren.
Ondertusschen was de arme katinka in haren schuilhoek gevonden geworden. Naauwelijks zag haar broeder haar, of hij viel woedend op haar aan, en wilde haar vermoorden; doch men hield hem met geweld terug. Twee Grieken grepen nu het meisje en sleepten haar den trap af, terwijl de beide Engelschen, van hunne mislukte onderneming terugkeerende, denzelven opkwamen. Het tooneel, dat zij hier aanschouwden, was inderdaad verschrikkelijk. De razenden pakten met hunne ruwe handen de teedere leden der ongelukkige zoo hard aan, alsof ze van hout waren. Met hunne dolken dreigden zij de ongelukkige, en overlaadden haar met de laagste schimpwoorden. Terwijl katinka in doodsangst worstelde en alle hare krachten inspande, om zich los te rukken, slingerde haar lang, zwart haar, in dikke lokken, over haar gelaat en over de handen der woeste geweldenaars. Zoodra zij de beide Engelschen zag, smeekte zij hen, op een' hartroerenden toon, om haar uit de magt der woedenden te bevrijden, en op eenmaal scheurde zij zich, met eene inspanning van krachten, waartoe niemand haar in staat gerekend zou hebben, los uit de armen van hare vervolgers, wierp zich
| |
| |
tusschen de beide Franken, klemde zich krampachtig aan hen vast, en bezwoer hen, op den toon van wilde vertwijfeling, bij de zaligheid harer ziel en bij alle de Heiligen, dat zij haar toch aan den gehaten minnaar zouden ontrukken. Doch, al waren deze Heeren nog zoo ridderlijk gezind geweest, zij hadden de stalen wapenrusting en de veelvermogende tooverkracht der dolende ridders noodig gehad, om aan dertig welgewapende mannen tegenstand te bieden, en het hulpelooze meisje uit hunne handen te redden. Zij konden zich dus niet met geweld verzetten; maar de doodsbenaanwde katinka hield hare armen zoo vast om hen geklemd, dat het moeite kostte, om haar los te maken.
Toen nu de stoute Cerigoten de schoone Griekin weder in hunne magt hadden, voerden zij haar terstond naar den Griekschen Aartsbisschop van Smirna. Bij dezen nu wisten zij op eene behendige wijze zich te bedienen van bitteren sektengeest; zij gaven, namelijk, voor, dat Mevrouw S. niet alleen katinka aan hare bloedverwanten en geloofsgenooten had willen ontvoeren, maar ook aan iemand van eenen gehaten aanhang, en wel aan eenen Roomschkatholiek, uithuwen. Er zijn weinige steden, waar tusschen de Gemeenten van verschillende Kerkgenootschappen zoo felle haat heerscht, als tusschen de Grieken en de Pausgezinden te Smirna. Enkel het vermoeden, dat Mevrouw S. zoodanig iets bedoelde, had vele Cerigoten naar de wapens doen grijpen; en met elk oogenblik nam het getal der Grieken toe, welke zich aan de bloedverwanten van katinka aansloten.
Men verwondere zich niet, dat wij de Cerigoten, wier heldendaden hierin bestonden, dat zij een weerloos meisje wegvoerden, eene min verschrikten en vier ongewapende Engelschen door vrees in bedwang hielden, roekeloos noemen. Het geval had midden op den dag plaats, en wel in eene straat, waar de Franken wonen. Het huis van den Heer S. was in de nabijheid van den basar en van de wijk der Turken. Daar konden ligt twee- of driehonderd welgewapende Muzelmannen spoedig op de been komen; en deze maken toch gaarne gebruik van elke gelegenheid, om de Grieken gevoelig te tuchtigen. Bovendien, de Cerigoten hadden wel dolken, maar geene pistolen of snaphanen, waarvan de Turken welvoorzien waren.
Terstond na de wegvoering van katinka begaven de Engelschen zich naar den Consul hunner natie, en vorderden
| |
| |
voldoening voor eenen hoon, waarvan men bij menschengeheugen geen voorbeeld had. De Consul wilde eerst zachte middelen beproeven, vooral om de Grieksche Geestelijkheid niet aan de wraak der Turken bloot te stellen. Hij liet dus den Aartsbisschop verzoeken, dat deze de loslating van het meisje zou bewerken; maar dezelve wilde er niets van hooren, en de man, die in last had, om deswege voorstellingen te doen, werd door den Kerkvoogd met eene in het oog loopende minachting behandeld. Nu trok de Consul zijne ambtskleeding aan, liet zijnen dragoman roepen, en begaf zich naar tair-Bey, den Mooszelim of Gouverneur te Smirna.
De Turk ontving de Heeren ten uiterste beleefd, en liet terstond koffij brengen; maar, toen de tolk hem het voorgevallene had verhaald, sprak hij, meer of min op een' verwijtenden toon: Bismillah! wat gaat mij dat aan? Zijn de Cerigoten niet onderdanen van Zijne Britsche Majesteit, en aan mijn gebied geenszins onderworpen? Gij weet wel, dat ik hen niet dwingen kan, om anders jegens de Engelschen zich te gedragen. De Consul wist hierop niets aan te merken; want er houden zich eene menigte Malthczers en Grieken van de Iönische eilanden, onder welke Cerigo behoort, in de Turksche Staten op, bijzonder te Smirna, en hier genieten zij de regten en vrijheden van Britsche onderdanen, zoodat zij niet onder Turksche heerschappij, maar eeniglijk onder het gebied van den Engelschen Consul staan. Het antwoord van den Bey bragt derhalve dezen in geene geringe verlegenheid. Willens of onwillens, hij moest aan de Turken, die op de bescherming en vrijheden, welke de Grieken van de Iönische eilanden genieten en weleens misbruiken, allezins ijverzuchtig zijn, bekennen, dat hij niet in staat ware, de door personen, die onder Engelsche bescherming staan, gepleegde misdaad te straffen. Hij deed dus tair-Bey begrijpen, hoe hij, uit hoofde van gebrek aan Engelsche oorlogschepen, zich geen regt kon verschaffen. Hierop liet nu de Gouverneur hadjy-Bey roepen, en gaf aan dezen last, om de schoone Cerigotin, welke, als eene andere hélena, ligt aanleiding tot een' tweeden Trojaanschen brand
zou kunnen geven, tot elken prijs in handen van den Engelschen Consul te leveren.
Hadjy-Bey nam tweehonderd Turken en eene bende Albanezen, en trok regt toe naar de woning van den Aartsbisschop. Dit huis staat in de voornaamste straat der Franken, is zeer groot, heeft een ruim plein, waarvan een gedeelte
| |
| |
tot begraafplaats dient, en is door hooge muren omgeven. Toen hadjy aankwam, vond hij de poort vastgegrendeld, maar kon door de traliën van eene kleine opening zien, dat het voorplein wemelde van Grieken, die vast beraden schenen, om geweld met geweld te keeren. Hier moeten wij slim zijn, sprak hadjy bij zichzelven; wij moeten de lieden wat om den tuin leiden; anders zouden zij misschien ons nog veel te doen geven, eer wij het meisje in onze magt krijgen. Hij trad derhalve vriendelijk toe, en gaf te kennen, dat hij onderhandelen wilde. Het spijt ons, dat wij geene proeve der welsprekendheid van den Bey kunnen mededeelen. Hetgene hij tot de Grieken sprak, kwam hoofdzakelijk hierop neder, dat de Franken ongelijk hadden; dat de Engelschen een vervloekt volk waren, hetwelk niet dan twist en tweedragt stichtte; dat de Grieken met het volkomenste regt eene van hunne geloofsgenooten tot zich genomen hadden: doch hij voegde er listig bij, dat zij, zoo ze voorzigtig waren, de schoone Cerigotin, om welke al die beweging ontstond, in zijne handen moesten vertrouwen, daar hij in last had, haar naar den Mooszelim te brengen, die terstond regt zou spreken en aan de gansche zaak een einde maken.
De Grieken, den man niet mistrouwende, ofschoon hij meermalen hen listiglijk misleid had, geloofden hem op zijn woord, en katinka werd aan hem uitgeleverd. Terstond begaf hij zich met haar naar het huis van den Gouverneur, en de Grieken sloten zich aan den optogt aan. Op weg zette hij de jonge Griekin aan, om hare schreden te verhaasten; en naauwelijks was hij binnen de sterke palissaden, welke de woning van den Gouverneur omgeven, of hij keerde zich om naar de Cerigoten, welke hem op den voet gevolgd waren; hij deed sterke bedreigingen, beval hen, dat zij oogenblikkelijk zich zouden wegpakken, sloeg de deur digt, schimpte op hunne moeders en vrouwen, steeg van het paard, en begaf zich met katinka bij den Gouverneur.
Het is niet noodig, den angst van het meisje te beschrijven, dat zich nu in de magt der Turken bevond, en niet wist, welk lot haar wachtte. Hare vrees veranderde weldra in blijdschap, toen zij de vrienden van haren meester bij den Mooszelim aantrof, en deze haar zeiden, dat zij weder naar hare goede Mevrouw gebragt zou worden, die reeds naar Konstantinopel was afgereisd. De Heer S. had, namelijk, het anker laten ligten, zoodra hij zag, dat de zaak eene goeda wending nam. De Engelsche Consul bood aan de schoone Ce- | |
| |
rigotin zijn huis aan, tot dat een ander schip naar Konstantinopel onder zeil ging. Men besloot echter, de uitlevering met de grootste pracht te doen, om den hoon, den Franken aangedaan, te wreken, en de Grieken, die reeds genoeg vernederd waren, nog meer te vernederen. Des avonds van denzelfden dag derhalve, op het uur, dat de bonte bevolking van Smirna de gewone wandeling deed, en men overal van de beweging, welke des morgens had plaats gehad, met levendige deelneming sprak, verscheen hadjy in een' karmozijn-rooden mantel, met zijn schoonsten tulband op het hoofd, gezeten op een prachtig opgetuigd paard, en de schoone Cerigotin achter zich op hetzelve hebbende. Eene sterke bende van Turken en Albanezen begeleidde hem. De optogt ging van de wijk der Turken naar die der Franken. Hadjy zag zoo trotsch als een Romeinsch triumphator rond, en, aan de deur van den Consul gekomen zijnde, zette hij het bevende meisje af.
Weinige dagen later voer de schoone katinka naar Konstantinopel, en de Grieken werden gestraft wegens hun oproerig gedrag. De broeder van katinka kreeg stokslagen, vele Cerigoten en andere Grieken werden in den kerker geworpen, en de Aartsbisschop moest eene boete van vijftigduizend Turksche piasters betalen. - De handel kwijnde destijds in de Levant, en de opbrengst der tollen leverde geene voldoende inkomsten. De Gouverneur, zich verblijdende, dat hij eens weder de Grieken in het net gekregen had, streek de boete glimlagchende naar zich, en vergat niet, uit te roepen; God is groot!
Men roemt de Turksche regtvaardigheid; doch is het wel te verwonderen, dat zoodanige behandeling, welke de Grieken zoo langen tijd van geslacht tot geslacht ondervonden, een' nadeeligen invloed op het karakter van een zoo diep vernederd volk had? |
|