Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 288]
| |
De heeren Lebeau en Gendebien in de hooge raadsvergadering van België.Ga naar voetnoot(*)lebeau. (Zijne rede eensklaps afbrekende.) - Kijk, Meester...ik meen President,
Dien Gendebien eens gniezen!
Zijn spottend lagchen, elk bekend,
Doet mij den draad verliezen.
gendebien.
Ik lach niet, President! - Lebeau
Heeft altijd wat te vitten.
lebeau.
Niet? Wél waar. Hij doet altijd zóó.
Zie hem daar maar eens zitten!
(Hij wil zijne rede vervolgen, maar breekt dezelve andermaal af.)
Ik weet zoo waar niet, wat ik zeg...
Kijk voor je, of naar een' andren weg!
gendebien.
Ik kijk naar u niet. Zotte grillen!
Ik luister zelfs niet, als jij praat;
En had je mij niet aangekeken,
Dan kon je van geen kijken spreken.
de president. (Ter zijde.)
'k Zie, hoe 't van kwaad tot erger gaat.
Hoe zal ik dat gekakel stillen?
(Tot lebeau, met waardigheid.)
Ga jij maar voort, mijn goede man!
Ei, wil niet langer pruilen!
Gelukkig, wie nog lagchen kan,
Bij zoo veel stof tot huilen!
|
|