Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSt. Simonismus en christendom.(Vervolg en slot van bl. 182.)
Mogt deze uit de bronnen der Christelijke Openbaring ontleende schildering der levende Christelijke kerk de St. Simonisten overtuigen, dat die nieuwe Godsdienst, die zij zoeken te vestigen, om de menschheid van de eene volmaking tot de andere te leiden, hun reeds in het Christendom is gegeven! Verre zij het van ons, hen tot eene der uitwendige geslotene Geloofsgenootschappen te willen bekeeren; te verlangen, dat zij onderworpene aanhangers van eenigen, zelfs niet van den verlichtsten, Godgeleerde zouden worden: want juist de verlichte zal verklaren, dat hij niet alle waarheid | |
[pagina 222]
| |
in alle diepte ooit vatten kan. Doch deze kennis wenschten wij hun mede te deelen, dat zij zoo min, als iemand ergens, ooit het Christendom ontwassen kunnen; dat christus waardig is, eeuwig ons hoofd te blijven. Indien evenwel de St. Simonisten, met het oog op de met dwalingen en velerlei ellenden kampende menschheid, ons vragen, waar dan die Goddelijke werking is, welke wij aan christus toeschrijven, waar dan dat gelukkige geslacht van Gods zonen is, hetwelk uit het Christendom moet voortkomen; zoo kunnen wij hun, wel is waar, deze hoogste werkingen nog niet in groote menigten, maar toch in een aantal voortreffelijke voorbeelden aanwijzen. Menschen van geringen stand, onwetende zinnelijke menschen, die slechts aardsche wenschen koesterden, zien wij veranderd, op nieuw geboren, door de magt van den eeniggeboren Zoon van God, zoodat ook zij vrolijk uitroepen: wij zijn nu reeds kinderen van God; zoodat zij nu niet meer zichzelven leven, maar, verzekerd van Gods geest, die in hen woont, en hen der Goddelijke natuur deelachtig maakt, alle tijdelijke vrees en hoop overwinnen en afleggen, en het geestelijke, Goddelijke leven en werken beginnen, namelijk het verlichten, zaligen en opwekken der blinde, ongelukkige en sluimerende menschheid, en, te midden van vervolging en droefenis, God danken voor de vreugde, waarmede Hij hen gelukkig maakt in dit nieuwe leven en werken. Dat ook de massa van het menschelijk geslacht door de kracht des Christendoms tot een' hoogeren trap uit hare diepe laagte is opgevoerd, erkennen de St. Simonisten zelve. Hoe kunnen zij dan nu eene nog hooger beurende kracht aan het Christendom ontzeggen? Wat het bij eenige uitgelezenen gewerkt heeft, zal het datzelfde niet met den tijd werken bij de massa, als deze maar eerst voor dien hoogeren trap rijp zal geworden zijn? Ofschoon menschelijk ongeduld, bij hetwelk duizend jaren niet zijn als één dag, den gang dezer ontwikkeling voor te langzaam houdt, zeker is het toch, dat geen menschelijk vooruitijlen dien gang zal bespoedigen. Al verlaten de St. Simonisten den weg des Christendoms, om eene nieuwe Godheid, de Volksvlijt (Industrie), te hulp te roepen; al nemen zij een besluit voor de heerschappij van talenten, en ter afschaffing van alle erfelijke voorregten; al dagen zij het natuurlijk geweld op, om door éénen laatsten | |
[pagina 223]
| |
grooten krijg aan den oorlog een einde te maken, zij zullen met dat alles niets winnen; zij zullen met al die verspilling van krachten en bloed de menschheid geene enkele schrede verder brengen, maar tot hunne bittere smart ondervinden, dat zij, zonder Christelijke wapenen, zonder de langzaam, maar onwederstaanbaar en op den duur werkende magt des geestes, niets vermogen. Christus, die gekomen is, om alle geweld der wereld gevangen te nemen en het rijk Gods te stichten, heeft alleen den regten weg aangewezen; Hij werkte door den geest alleen, door het getuigenis der waarheid, der liefde, en verheffing boven al het aardsche. Juist daardoor, dat Hij zijn ligchaam prijs gaf aan het ruwe geweld van aardsche magthebbers, overwon hij, door de magt des geestes alleen, het rijk der wereld en haar ruw geweld, ofschoon slechts op eene onzigtbare, profetische wijze. Thans zien wij nog niet, dat Hem alles onderworpen is; maar toch is de wereld door Hem gerigt en overwonnen: want in de onzigtbare kerk leeft zijn geest, overal werkende, voort. De Goddelijke geest keert niet met geweld de wereldlijke rijken om: want Hij beveelt, alle overheid te eeren; Hij gebiedt zelfs onregtvaardig geweld te verdragen, zoo als christus zelf dat eens verdroeg. Hij beveelt, integendeel, de wapenen des geestes te voeren; des geestes, die onwederstaanbaar in de gemoederen dringt, die beide, magthebbers en onderdanen, verandert, en hun een' nieuwen zin geeft, en die alzoo de aardsche heerschappijen omzet, derzelver hardheid verzacht, met één woord het rijk der wereld overwint. Deze in stilte voortgaande verandering wordt als het werk des Christendoms erkend, zelfs van de St. Simonisten zelve, maar die nu, in hun ongeduld, het stille Goddelijke werk niet langer willen aanzien, noch als medeärbeiders deel nemen aan de bevordering van het geestelijke rijk; maar, met afwijking van den geest des Christendoms, en in tegenspraak met betzelve, willen zij met éénen slag en door geweld verkrijgen, wat nog ontbreekt. Doch de drukkende heerschappijen der wereld zullen voorwaar niet eer ophouden, dan als de geest van christus alles in allen is. Velen, niet enkel St. Simonisten, maar ook zulken, die zich Christenen noemen, kunnen zich, het is waar, niet vereenigen met de Goddelijke stille en aanhoudende werking des Christelijken geestes, en kunnen zich niet onthouden, | |
[pagina 224]
| |
de langzaamheid van het Goddelijke werk door hun aardsche geweld te willen bespoedigen. Ja, sommigen schamen zich niet, hierin eene zwakheid aan te wijzen van het Christendom, en het voor het werkelijke leven onvoldoende te verklaren, omdat zij het miskennen en niet verstaan. Zij wanen, dat de geest des Christendoms letterlijk ligt in de woorden: Indien u iemand slaat op de regterwang, keer hem ook de andere toe. Van letterknechten, die traag van geest zijn, worden deze woorden wel misverstaan; maar zagen zij om naar den geestelijken zamenhang, zoo zouden zij de tegenstelling leeren kennen, welke christus hier maakt: de toegevende Christelijke grootmoedigheid tegen de oud-Joodsche bloedwraak, die roept: oog om oog, tand om tand. Zij zouden niet die volstrekte lijdelijkheid zien, welke geenszins het karakter van christus is, wiens woorden geest en leven zijn en tot Goddelijke werkzaamheid opwekken. Het voorbeeld van christus wederlegt die geestelooze, slaafsche letterverklaarders: want Hij biedt den dienaar des Hoogepriesters, die Hem op de wang slaat, niet de andere aan; maar dit wapen van ruw geweld gaat Hij tegen met het wapen des geestes, in de woorden: Heb ik kwalijk gesproken, zoo bewijs het, dat het kwaad is; heb ik wél gesproken, waarom slaat gij mij? Wisten de menschen overal de geestelijke wapenen te gebruiken, waren zij niet traag, maar geestelijk levendig, getuigden zij overal luide en onverschrokken voor waarheid en regt, tegen geweld en onregt, verheven boven menschenvrees door de kracht des geestes, naar het voorbeeld van christus en zijne Jongeren, hoe spoedig en krachtig zou zich de dadelijke werkzaamheid des Christendoms, ook in het burgerlijk leven, vertoonen! Och, dat slechts ergens hoogeren en geringeren bezield wierden door den Christelijken geest! Wat zou één groot voorbeeld van ware Christelijke grootmoedigheid kunnen uitwerken in dezen tijd van blinden en zichzelven vernielenden strijd om bedriegelijken voorrang en vergankelijk geweld! Hetgeen in de leer der St. Simonisten waarheid is, hebben wij in het bovenstaande bewezen Christelijke leer te zijn; en niet moeijelijk zal het bewijs te voeren zijn, dat, hetgeen in hunne leer niet Christelijk is, tot onheil leiden moet. De St. Simonisten leeren, in tegenspraak met het Christendom, dat God niet enkel geest, maar ook stof is, en dat het stoffelijk leven onmiddellijk heilig is. | |
[pagina 225]
| |
Ofschoon de gevolgtrekkingen, die bij eene Theorie zich voordoen, dikwerf geheel niet overeenkomen met het gevoelen van den schepper dier Theorie, en hem dus niet te last kunnen worden gelegd, zoo strekken zij toch ten nadeele dier Theorie, daar alles uit de vruchten moet worden beoordeeld. De gevolgtrekkingen dier Theorie op het oog houdende, mogen de St. Simonisten bedenken, of niet de aanbidders van hunne nieuwe Godheid zich in bloedigen slrijd om haar verdeelen zullen. Dit kan niet plaats hebben, zoolang God een Geest is: want, hoe meer ieder aandeel heeft in dat geestelijk leven, des te volkomener kunnen allen het bezitten. Doch bij de stoffelijke zijde der nieuwe Godheid is de verhouding omgekeerd. Hoe meer een enkele het naar het St. Simonismus heilige leven bezitten wil, zoo veel te minder kan hiervan aan anderen ten deel vallen. Het is zoo, de St. Simonisten verbinden in hunne denkbeelden het stoffelijke altijd met het geestelijke leven; maar hunne denkbeeldige heerschappij, in welke aan ieder het stoffelijk bezit, naar de maat zijner geestvermogens, moet worden toegedeeld, moet noodwendig de menschen met bitteren nijd en haat vervullen, indien niet de kracht des Christelijken geestes hun te hulp komt, welke, waar dit door den nood gevorderd wordt, in staat is, het stoffelijke tijdelijke, als iets niet Goddelijks, te verloochenen. Indien men op de godsdienstige en staatkundige zijde van het St. Simonismus in onderling verband let; indien men de tijdsomstandigheden, onder welke het optreedt, in het oog houdt, geraakt men in verzoeking, in deze nieuwe Godsdienst slechts een' dekmantel te zien, onder welken eene in het verborgen rondsluipende factie bij het jeugdige geslacht, waar ieder zichzelven de grootste geestvermogens zoo gaarne toekent, en onder de klasse van hen, die niets verliezen, maar slechts winnen kunnen, voor hare geheime plannen werktuigen zoekt aan te werven, met hulp van de uitlokkende heerschappij des talents. Zoo veel laat zich reeds, zonder de gaaf van voorspelling, aan de opregten onder de St. Simonisten vooruitzeggen, dat hunne zaak of van zelve vergaan, of, indien zij om zich henengrijpt, een werktuig van arglistige dwingelandij worden moet. De St. Simonisten willen niet als wijsgeerige school worden aangezien, maar als godsdienstige sekte. Zij beroepen zich | |
[pagina 226]
| |
op innerlijke Goddelijke ingeving; maar stellen de ingeving van eenen orpheus, confucius, mozes, jezus en mohammed op dezelfde hoogte, en beweren, dat, gelijk het Christendom de voleindiging en nagenoeg hoogere magt van het Mozaïsmus is, zoo ook het St. Simonismus in betrekking staat tot het Christendom, ten opzigte van de steeds voortgaande ontwikkeling van het menschelijk geslacht. Doch, zoo als het Mohammedismus niet kan worden aangezien als hoogere magt des Christendoms, maar als een van het Christendom ontleend licht, hetwelk, met Oostersche zinnelijkheid (sensualismus) vermengd, slechts bij Oosterlingen, die op den laagsten trap van geestelijke ontwikkeling stonden, een' schijn van Goddelijkheid kon hebben, even zoo kunnen wij het St. Simonismus een Westersch Mohammedismus noemen: want ook in het St. Simonismus is de lichtzijde van het Christendom geleend, en in verband gebragt met de Europesche zinnelijkheid, namelijk met de vergoding der volksvlijt, en des genots, hetwelk door haar geschonken wordt; geheel dus berekend naar den ziekelijken honger van het tegenwoordige geslacht, naar verfijnde zinnelijkheid, of liever, zoo als zich het St. Simonismus aan ons voordoet, voortgesproten uit deze krankheid van den tijd. Of evenwel de voortgang van het St. Simonismus gelijken zal op dien van het Mohammedismus, betwijfelen wij, en wel op dezen grond, dat mohammed ten minste aan zijn volk iets hoogers mededeelde, dan het te voren kende. Ja, de St. Simonisten prediken hunne leer wel aan velen, bij wie hunne leer iets voortresielijkers is, dan zij tot dusverre kenden; maar onder die velen zijn toch ook eenigen in staat, de dwaalbegrippen hunner leer aan te wijzen, en hun het oneindig hoogere en reinere Christendom tegen te stellen. Het is waar, dikwerf verschaft zich eene leer spoediger ingang, juist door inmenging van iets onreins, zoo als dit bij het Mohammedismus valt op te merken. Zoo toonden ook de Israëlieten, dat zij tot het bijgeloof van Afgodendienaars gemakkelijker te brengen waren, dan tot het eerste Mozaïsmus; zoo vielen zij ook ligtelijk hiervan af, en lieten zich slechts met moeite en na het ondergaan der grootste onheilen tot hetzelve door hunne Profeten terugbrengen. Hierin heeft ook de geschiedenis der Christenen veel gelijks met de geschiedenis der Israëlieten. De eerste zuivere vorderingen des Christendoms onder de | |
[pagina 227]
| |
Apostelen kosteden onnoemelijke moeiten en opofferingen, en gingen slechts langzamerhand voort. Maar, nadat Joodsch en Heidensch bijgeloof zich met het Christendom vermengd had, nadat het ten troon verheven, en er met onreine middelen voor hetzelve gewerkt werd, was deszelfs voortgang ligt en schitterend. Hoe vele vergeefsche proeven moesten echter naderhand genomen worden, om het misvormde Christendom tot deszelfs oorsprong terug te brengen! Hoe vele stemmen van verlichte, vrome mannen verhieven zich, zonder iets uit te werken! Ja, zelfs onze Hervormers zouden zich voor niet opgeofferd hebben, indien hun niet te hulp ware gekomen de ondragelijke last, onder welken de volken toen zuchteden, en die hen te gelijk uit den diepen slaap opwekte. Doch, hoe ligt ook het onreine om zich henengrijpt, hoe moeijelijk met louter geestelijke wapens de zege bevochten wordt, zoo is toch het bestaan van dat onreine op zichzelve vergankelijk: want het rigt en straft zichzelf, en slechts hetgeen rein en Goddelijk is duurt eeuwig en moet eindelijk overwinnen. De leer der St. Simonisten hebben wij, ja, als iets onreins voorgesteld; maar verre zijn wij verwijderd, om de predikers dier leer te veroordeelen.Ga naar voetnoot(*) Wij erkennen, integendeel, in hunne voordragt zoo veel innig medelijden met de rampen der menschheid, eene zoo juiste kennis der gebreken van de uitwendige Godsdienst, welke bij hen Christendom heet, en inzonderheid het zoo zeldzaam geworden geloof aan de werking van Gods geest in de menschen tot hunne veredeling, dat wij bij herhaling de hoop te kennen geven, dat zij nog opregte vrienden en hartelijke bevorderaars van het Christendom zullen worden, indien zij maar in de gelegenheid komen, het uit de oorspronkelijke bronnen in deszelfs waren aard te leeren kennen. Dit behooren wij daarom te meer te verlangen, daar zij werkelijk, nu voor hen een onecht Christendom het ware nog verborgen houdt, met uitmuntende warme en heldere welsprekendheid de naaktheid van die geloofsstukken ontdekken, welke bij de groote menigte als waarheden van het Christendom gelden. Wordt nu in het oog van hen, die niet geschikt zijn, om | |
[pagina 228]
| |
tusschen uitwendig misvormd en innerlijk waar Christendom te beslissen, slechts ééne zijde van hun geloof zegevierend aangevallen, zoo wordt hun geloof geheel wankelend, en de afval van het Christendom gestadig algemeener. Hoe zwak daarom ook de staatkundig-godsdienstige Theorie van het St. Simonismus moge schijnen, in vergelijking met het eeuwig diep gegronde Christendom, zoo mag men daarom deze tegensprekers niet verachten. Letten wij op de algemeen gevoelde en erkende inwendige zwakheid van onzen burgerlijken en kerkelijken toestand,Ga naar voetnoot(*) dan verdient elke, ook de zwakste, tegenstander opmerkzaamheid. Men moet ook niet zeggen, dat verwarring van het kerkelijk leven alleen in Frankrijk dreigend is. Daar is zij niet enkel dreigend, maar vreeselijk verwezenlijkt. Ook in het Protestantsche Engeland, door den aanhang der Universalisten, en reeds in het Protestantsche Duitschland, door de Philalethen in Kiel, vertoont zich zigtbaar de afval van het Christendom, al zwijgt men van den nog gevaarlijker afval der Indifferentisten. In het kerkelijk leven neemt twist en onderlinge vervreemding de overhand. In het burgerlijke dreigt een lang bedekt misnoegen overal in daden van geweld uit te breken. De strafgerigten beginnen te naderen over de oude zonden van geestelijke traagheid en laauwheid in het arbeiden voor het algemeene welzijn, aan welke zich aanzienlijken en geringeren hebben schuldig gemaakt. Deze strafgerigten zijn thans niet meer te beletten door woorden; maar woorden moeten toch gesproken worden. De verkeerde weg is eenmaal ingeslagen, en men gaat van denzelven niet af, hoe men ook waarschuwt en vermaant; maar de waarschuwing moet toch gedaan worden, opdat de menschen de leer dán ten minste ter harte nemen, als de strafgerigten zullen hebben plaats gehad. Hetgeen de blinde menigte, zonder te weten wat, zoekt, en met geweld hoopt te verkrijgen, hebben de St. Simonisten duidelijk vermeld. Zij willen de onderdrukkende Mogendheden, de onvolkomene Rijken der wereld vernietigen, en een' nieuwen stand van zaken invoeren. Om dezen volkomenen vrede- en gelukstaat te verkrijgen, willen zij, ofschoon | |
[pagina 229]
| |
den krijg veroordeelende, nog een' laatsten en algemeenen oorlog ondernemen tegen alles, wat hun hinderend in den weg staat. Zie het orgaan der St. Simonisten: le Globe. Maar de Rijken der wereld zult gij nooit vellen door geweld: want, waar gij er één met geweld nederstort, hebt gij zelve weder een ander door uw geweld en in uw geweld opgerigt; zoodat dan het Rijk der wereld en des gewelds eene verandering slechts van personen ondergaan heeft. Christus alleen is de echte overwinnaar van het Rijk der wereld. Zijn geest alleen zal en kan het ruwe geweld uit de wereld verwijderen. In die zelfde maat, als zijn geest de menschen doordringt, verzacht Hij in hen die ruwheid en hardheid des gewelds: want iedere sterkere wordt door Hem de dienaar van den zwakkeren, uw vriend en helper. Daar, waar de Magthebbers niet, naar het voorbeeld van christus, dienaars en vrienden der ondergeschikten, maar gewelddadige heerschers zijn willen, daar staan de onderdanen op, om hun het geweld te ontnemen. Daar, waar de onderdanen niet, naar het voorbeeld van christus, geweld verdragen, waar zij andere wapenen, dan de hun toegestane, die des almagtigen geestes, gebruiken, en geweld tegen geweld zetten, en zóó voor Magthebbers vreeselijk worden, daar slaan de Magthebbers slechts de handen ineen, om de banden vaster toe te trekken. En zoo geraakt het Wereldrijk met zichzelf en door zichzelf in rampzalige zelfbekamping; het wordt gerigt en gestraft door zichzelve, en zal nergens en nooit einde vinden, dan bij terugkeer tot het verlaten en nooit genoeg gewaardeerde Christendom. Aanzienlijken en geringeren zullen slechts in die maat rust vinden, als zij zich voor den geest van christus openen. Wie ooren heeft om te hooren, die hoore! Wien het gegeven is, het woord des eeuwigen levens te erkennen en vast te houden, die bewijze dit met woord en daad! Thans is het de tijd. |
|